Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2017;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2017;
- een brief van [de vennootschap 1] met een aanvullende productie 10, ingekomen ter griffie op 6 november 2017;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2017;
- een fax van [de vennootschap 1] met een bijlage, ingekomen ter griffie op 15 november 2017;
- de ter zitting door mr. Van den Heuvel overgelegde spreeknotities;
- het door de griffie van de rechtbank Oost-Brabant nagezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 13 december 2017.
3.De beoordeling
“(..)
U bent dus op staande voet ontslagen. De reden die ik u daarvoor heb gegeven is de volgende.Op dinsdag 21 februari 2017 heeft de heer [eigenaar van de vennootschap] , eigenaar van [de vennootschap 1] , u op het kantoor van [de vennootschap 1] laten weten dat bij het UWV een ontslagvergunning is aangevraagd voor opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen [de vennootschap 1] en u vanwege bedrijfseconomische redenen. Uw directe reactie daarop was zeer negatief. Letterlijk heeft u onder meer het volgende gezegd:“(..) Ach [roepnaam van de eigenaar van de vennootschap] , ik vind het niet slim wat je doet, echt niet slim, dit gaat je geld kosten. En ik zorg ervoor dat het heel veel geld gaat kosten. Heel veel. (..)”.Later die dag werd duidelijk wat u daarmee heeft bedoeld. Uw man heeft de heer [eigenaar van de vennootschap] onder meer letterlijk het volgende gezegd:“(…) Tussen ons nu gezegd en gezwegen, ik ben al jaren een dossier op aan het bouwen. (…) ik heb informatie waar jij niks van afweet. En ik denk dat jij dan financieel in grote problemen gaat komen (…) maar als wij er samen uit willen komen, ja dan gaat niet op basis van hetgeen er nu gaat liggen (…). In plaats van het bedrag komt daar € 50.000,-- te staan. (…)”.Met vorenstaande heeft u –kort gezegd- 1) voor [de vennootschap 1] belangrijke bedrijfsinformatie verzwegen, 2) jarenlang vertrouwelijke bedrijfsinformatie gedeeld met uw man en 3) chanteert u samen met uw man [de vennootschap 1] (…). Het spreekt voor zich dat het achter 1), 2) en 3) genoemde voor [de vennootschap 1] onacceptabel is. (…) Het vorenstaande vormt dan ook, zowel elk op zich bezien als in onderlinge samenhang, een dringende reden (…) op grond waarvan [de vennootschap 1] (…) u dus op staande voet heeft ontslagen (…)”.
“
(…) Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van afgelopen dinsdag wil ik u hierbij mijn welgemeende excuses maken over de wijze waarop het gesprek is verlopen. Ik was dan ook zo teleurgesteld, dat ik zonder overleg met [roepnaam van verweerster][hof: [verweerster (met twee doopnamen)] ]
uit woede en teleurstelling contact met u heb opgenomen. (…)”.
het verzoek van [verweerster (met twee doopnamen)]met zaaknummer 5869015).
€ 2.763,12 (deze zaak is aangeduid als
het verzoek van [de vennootschap 1]met zaaknummer 5922541).
haar verzoekabusievelijk [de vennootschap 2] ( [adres 1] te [vestigingsplaats] ) als verweerster was opgenomen, terwijl dat [de vennootschap 1] ( [adres 2] te [vestigingsplaats] ) moet zijn. Verder is opgemerkt dat haar volledige namen [verweerster (met twee doopnamen)] zijn.
het verzoek van [de vennootschap 1]verweer gevoerd en in een zelfstandig tegenverzoek verzocht om betaling van een (schade)vergoeding, vernietiging van het concurrentiebeding en [de vennootschap 1] te veroordelen tot (betaling van) een correcte eindafrekening
in de zaak van het verzoek van [verweerster (met twee doopnamen)] met zaaknummer 5869015, samengevat, geoordeeld dat [verweerster (met twee doopnamen)] ontvankelijk is in haar verzoek, geconcludeerd dat de opzegging in strijd is met de art. 7:671 en 7:677 BW en dus niet rechtsgeldig is en [de vennootschap 1] veroordeeld tot betaling van:
en
in beide verzoekenvastgesteld dat tussen partijen geen concurrentiebeding geldt, omdat de betreffende bepaling in de arbeidsovereenkomst is te duiden als een verbod op nevenactiviteiten (tijdens dienstverband). [de vennootschap 1] is veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
[verweerster (met drie doopnamen)]” als werkneemster vermeld en in een addendum bij een arbeidsovereenkomst van 2016 is “
[verweerster (met twee doopnamen)] ”geschreven. In beide gevallen is [verweerster (met twee doopnamen)] bedoeld. [de vennootschap 1] wist dat haar roepnaam [roepnaam van verweerster] is en haar doopnamen [verweerster (met twee doopnamen)] zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat [de vennootschap 2] een niet bestaande vennootschap is. In voornoemde arbeidsovereenkomsten van 2008 en 2010 is “
[de vennootschap 1]” als werkgever vermeld en [de vennootschap 1] heeft niet weersproken dat de [letter 1] voor [eigenaar van de vennootschap] en de [letter 2] voor [mede-eigenaar van de vennootschap] staat, als gevolg waarvan de verwarring aan de kant van (de gemachtigde van) [verweerster (met twee doopnamen)] kennelijk is ontstaan. Verder is niet weersproken dat mensen van [de vennootschap 1] , gevestigd op [adres 2] te [vestigingsplaats] , woonachtig zijn op [adres 1] te [woonplaats] , het adres [de vennootschap 2]
“De auteur vraagt duidelijkheid over de vraag of met de «billijke vergoedingen» zoals opgenomen in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW hetzelfde type vergoeding is bedoeld als de vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zoals deze elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Hierover bestaat in de literatuur discussie. Hierbij kan de regering bevestigen dat er sprake is van hetzelfde type vergoeding; in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW is er voor de daarin bedoelde specifieke gevallenreeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid.”(Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 113) [onderstreping hof]. Grief 7 faalt in zoverre.