3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de vennootschap] exploiteert een uitzendbureau. De werknemers die zij uitzendt, zijn voornamelijk Poolse werknemers.
[appellant] is vanaf 18 juli 2013 bij [de vennootschap] in dienst in de functie van fieldmanager voor 40 uren per week, laatstelijk tegen een maandsalaris van € 2.703,00 bruto. Op de arbeidsovereenkomst is de NBBU-CAO voor vaste medewerkers uitzendondernemingen van toepassing.
[appellant] heeft zich op 18 november 2016 ziek gemeld en is, tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep, volledig arbeidsongeschikt.
Op 11 mei 2017 heeft [de vennootschap] aan [appellant] medegedeeld dat zij haar loondoorbetalingsverplichting tot nader moment opschort. Dit heeft zij bij brief van 17 mei 2017 aan [appellant] bevestigd. Zij vermeldt daarin:
“(…) bevestig ik u hierbij nog eens schriftelijk waarom ik tot deze maatregel ben over gegaan. Er bestaat bij mij namelijk een zeer sterke indruk dat u tijdens uw ziekteverlof uw energie in het opstarten van andere zakelijke bezigheden hebt gestoken in plaats van in uw herstel.(…) U hebt mij steeds bezworen dat er geen enkele andere activiteit door u ontplooid wordt/ nog is en dat u al uw energie op [de vennootschap] richt en richtte.(…)
Ik verlang heldere en authentieke documenten zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend een arbeidsovereenkomst/arbeidsovereenkomsten, heldere en originele loonstroken waarop een startdatum in dienst helder te herleiden is evenals mogelijk andere bewijsstukken betreffende uw verdiensten.
Waar in ieder geval tot zo lang deze informatie niet wordt aangeleverd de loonbetaling wordt opgeschort, zal u duidelijk zijn dat u er goed aan doet en er ook zelf alle belang bij hebt om mij per omgaande, althans zo spoedig mogelijk van de gevraagde bewijsstukken te voorzien.”
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [appellant] bij brief van 24 mei 2017 laten weten dat [appellant] geen verdiensten elders heeft en dus niet de gevraagde documenten kan overleggen. Verder is [de vennootschap] gesommeerd haar loonbetalingsverplichting na te komen.
[de vennootschap] heeft niet aan deze sommatie voldaan. Vanaf 17 mei 2017 heeft zij geen loon meer betaald aan [appellant] .
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] bij wege van voorlopige voorziening aan de kantonrechter verzocht om [de vennootschap] te veroordelen tot betaling van het bruto loon per maand, de wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. Hij bestrijdt dat [de vennootschap] een recht zou hebben om deze verplichting op te schorten.
3.2.3.[de vennootschap] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter behoeft de werkgever geen genoegen te nemen met informatie waarvan hij in redelijkheid mag vermoeden dat die onvoldoende is. De werkgever mag volgens de kantonrechter het opschortingsrecht blijven uitoefenen totdat de gegeven informatie in redelijkheid voldoende kan worden geacht (6.4). In dit geval had [de vennootschap] voldoende redenen om te twijfelen aan de toereikendheid van de door [appellant] gegeven informatie, aldus de kantonrechter (7.2).