Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- mr. Bil namens de man;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Sprong.
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 17 november 2016;
- de brief van mr. Bil van 13 november 2017 met bijlagen;
- de brief van mr. Bil van 14 mei 2018 met één bijlage;
- het V-formulier van 16 mei 2018 van mr. Van der Sprong met bijlagen;
- het V-formulier van 25 mei 2018 van mr. Bil met één bijlage;
- de ter zitting door mr. Bil overgelegde en voorgedragen pleitnota.
3.De beoordeling
- over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man als haar vader;
- voor zover de rechtbank een DNA-onderzoek noodzakelijk acht, een DNA-onderzoek te gelasten ter vaststelling van het vermoedelijke vaderschap van de man en te bepalen dat de man zijn medewerking hieraan dient te verlenen, alsmede te bepalen dat de kosten van het onderzoek voor rekening van de man komen, dan wel ten laste van de staat;
- te bepalen dat de man met ingang van 19 maart 2015 een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie dient te betalen van € 500,- per maand.
beschikking van 20 december 2016een DNA-onderzoek gelast met betrekking tot de vraag of de man de verwekker is van de vrouw en Verilabs Nederland B.V tot deskundige benoemd, ter beantwoording van deze vraag.
beschikking van 31 mei 2017is vastgesteld dat de man heeft geweigerd zijn DNA-materiaal af te staan. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat genoegzaam is vast komen te staan dat de man de verwekker van de vrouw is. Alvorens de rechtbank kon overgaan tot vaststelling van het ouderschap van de man, diende de rechtbank te beschikken over nadere persoonlijke gegevens van de man. Derhalve heeft de rechtbank bij deze beschikking partijen in de gelegenheid gesteld nadere persoonlijke informatie over de man, zoals geboortedatum, volledige voornamen en eventueel adres, te verstrekken.
bestreden beschikking van 29 juni 2017heeft de rechtbank het vaderschap van de man ten aanzien van de vrouw vastgesteld met veroordeling van de man in de kosten van het deskundigenonderzoek voor een bedrag van € 110,= welk bedrag dient te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.
- Van de zitting van 17 november 2016 is ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt (grief 1).
- Het e-mailbericht van Verilabs van 24 mei 2017 is door de rechtbank niet aan de advocaten van partijen toegezonden (grief 2).
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen en beslist dat ondanks de ontbrekende akte waaruit dient te blijken dat [moeder van verweerster] tijdens de geboorte van de vrouw niet was gehuwd nadere overlegging van bewijsstukken niet noodzakelijk is. Mede in het licht van artikel 1:199a BW is overlegging van een Verklaring van ongehuwdheid in de zin van de Wet BRP een dwingend vereiste, tevens van openbare orde (grief 3).
- De rechtbank had de verklaringen van [moeder van verweerster] geheel buiten beschouwing moeten laten. Uit de drie beschikkingen blijkt niet welke waarde de rechtbank aan de verklaringen van [moeder van verweerster] heeft gehecht en/of in welke mate de rechtbank deze verklaringen bij de boordeling heeft laten meewegen (grief 4).
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [moeder van verweerster] ter zitting niet als getuige is gehoord, maar als belanghebbende aanwezig is geweest en in die hoedanigheid een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank overweegt ten onrechte dat deze verklaring overeenkomt met de eerder ontvangen en niet gedateerde en ondertekende verklaring van [moeder van verweerster] . De rechtbank beslist dat een nader verhoor onder ede van [moeder van verweerster] niet nodig is (grief 5).
- Het oordeel van de rechtbank dat de man de verwekker is van de vrouw is biologisch en juridisch onjuist. [moeder van verweerster] heeft in de periode waarin de vrouw is verwekt geslachtsgemeenschap met andere mannen gehad. De enkele omstandigheid dat de man in de periode van conceptie geslachtsgemeenschap met [moeder van verweerster] heeft gehad, brengt niet zonder meer met zich dat hij de verwekker is van de vrouw (grief 6).
- Gezien de feiten en omstandigheden van deze zaak heeft de rechtbank ten onrechte het ouderschap van de man vastgesteld, DNA-onderzoek gelast en de man veroordeeld in de kosten.
- De man heeft enkele jaren tot 1988 ontmoetingen met [moeder van verweerster] gehad waarbij zij meestal betaalde seks met elkaar hadden. In de periode van 1988 tot 10 juli 1996 hebben zij elkaar niet ontmoet. Na de geboorte van de vrouw heeft [moeder van verweerster] een afkoopsom voor dit ongewenste vaderschap ten belope van een bedrag van 100.000 gulden gevorderd. De man heeft 45.000 gulden betaald aan [moeder van verweerster] om van haar af te zijn en het risico van lasterpraat af te wenden en de gang van zaken na de geboorte laat zich samenvatten als stalking en afpersing.
- Gesteld dat de man de verwekker is van de vrouw, dan is sprake van ongewenst vaderschap omdat hij er geen rekening mee hoefde houden dat de vrouw geen anticonceptie gebruikte. Vaststellen van vaderschap is dan een vorm van verboden discriminatie. De man is misleid en bedrogen. In het kader van de mensenrechten dienen hier botsende rechten te worden afgewogen. Gebruikmaking op enigerlei wijze van onrechtmatige daad van de vrouw is in strijd met de goede zeden en is misbruik van recht. Er is tevens sprake van ongewenst donorschap. [moeder van verweerster] heeft de man (mogelijk) als donor gebruikt om de toestemming van de man en in de wetenschap dat hij zulks niet wenste. Ongewenst donorschap vormt een inbreuk op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de man en zijn persoonlijk leven. Ongewenst vaderschap verdient gelijkwaardige bescherming als ongewenst moederschap. Er is sprake van strijd met het EVRM en IVBPR (grief 7).
aannemelijkis dat de betrokken persoon de verwekker van het kind is. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man op 10 juli 1996 (de verjaardag van de moeder van de vrouw) geslachtsgemeenschap met [moeder van verweerster] heeft gehad. Het staat vast dat [moeder van verweerster] op [geboortedatum] 1997, circa negen maanden later, is bevallen van de vrouw.
- € 313,- aan griffierecht dat de vrouw aan het hof is verschuldigd;
- € 1.788,= (Uitgaande van tarief II, zaken van onbepaalde waarde, van € 894,= per punt: 1 punt voor haar verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling in hoger beroep).