Uitspraak
verblijvende te Spanje,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 6 maart 2018;
- een brief van [appellante] , ingekomen ter griffie op 8 maart 2018, met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 januari 2018;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 maart 2018;
- een fax van [appellante] , ingekomen ter griffie op 6 april 2018;
heeft in het beroepschrift tevens aangevoerd dat de kantonrechter artikel 7:683 lid 6 BW over het hoofd heeft gezien. Het hof begrijpt echter uit de fax van de advocaat van [appellante] aan het hof van 6 april 2018 dat dit onderdeel van de grief niet wordt gehandhaafd.
Op grond van artikel 7:686a lid 4 onder b BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift op grond van artikel 7:673 BW bij de kantonrechter in te dienen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Het hof stelt vast dat de arbeidsovereenkomst van [appellante] is geëindigd door het ontslag op staande voet op 23 november 2016. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet niet vernietigd en in hoger beroep kan het ontslag op staande voet niet alsnog vernietigd worden. Dat het hof in zijn beschikking van 9 november 2017 heeft overwogen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, betekent niet dat het ontslag op staande voet nietig is. Het betekent dat het hof heeft vastgesteld dat niet aan de vereisten voor een ontslag op staande voet is voldaan.
Wanneer de rechter in hoger beroep, zoals in deze zaak, oordeelt dat het verzoek van de werknemer om vernietiging van het ontslag op staande voet ten onrechte is afgewezen, kan de rechter op grond van artikel 7:683 lid 3 BW de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW is aangevangen op 24 november 2016, de dag na het ontslag op staande voet en heeft de kantonrechter terecht geconcludeerd dat het verzoek van [appellante] tot veroordeling van [Groep] tot betaling van een transitievergoeding te laat is ingediend en [appellante] niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De eerste grief faalt derhalve.