Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep ingesteld door de vrouw en de stiefvader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2017. De vrouw en de stiefvader hebben op 18 augustus 2017 een beroepschrift ingediend, maar het hof oordeelt dat dit na de verstrijking van de beroepstermijn is gebeurd. De beroepstermijn eindigde op 17 augustus 2017, drie maanden na de uitspraak van de rechtbank. De appellanten hebben aangevoerd dat zij het beroepschrift tijdig per fax hebben ingediend op 16 augustus 2017, maar het hof heeft vastgesteld dat de faxen niet zijn ontvangen. De bewijslast voor de tijdige indiening ligt bij de appellanten, en het hof heeft geen bewijs kunnen vinden dat de faxen daadwerkelijk zijn aangekomen. De resultatenrapporten die de appellanten hebben overgelegd, zijn onvoldoende om aan te tonen dat de faxen door de griffie zijn ontvangen. Het hof concludeert dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, omdat zij niet hebben voldaan aan de vereisten van tijdige indiening van het beroepschrift. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.