Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde 2] , vennoot van de inmiddels opgeheven VOF [VOF] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] , vennoot van de inmiddels opgeheven VOF [VOF] ,wonende te [woonplaats] , Bondsrepubliek Duitsland,
[geïntimeerde 4] , vennoot van de inmiddels opgeheven VOF [VOF],
[de vennootschap 3] ,
[geïntimeerde 6] ,
5.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenarrest van 19 december 2017;
- het op 6 maart 2018 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen aktes hebben genomen en pleitnota’s zijn overgelegd.
6.De verdere beoordeling
opeisbare(onderstreping hof) vordering op [geïntimeerde 1] had. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen hierna omtrent grief 1 wordt overwogen.
“Niettemin dient de vordering van [appellante] op deze grondslag te worden afgewezen omdat de rechtbank van oordeel is dat het beroep van [geïntimeerde 1] c.s. op verjaring op dit punt slaagt.”en niet met de conclusie in 4.11 dat er sprake is van verjaring van de vordering met betrekking tot de helft van de aankoopsom van de gronden, dat deze is gaan lopen vanaf 22 augustus 2002 en de vordering derhalve was verjaard op 22 augustus 2007 (grief 1).
“ [appellante] heeft geen nakoming gevorderd eerder dan in het kader van de onderhavige procedure.”Ten onrechte komt de rechtbank in die overweging tot de conclusie dat haar vordering is verjaard (grief 4).
niet(onderstreping hof) gesteld dat haar vordering opeisbaar was ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord op 22 augustus 2002.
De rechtbank is daarom, anders dan [appellante] , van oordeel dat wel sprake is van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. [appellante] heeft [geïntimeerde 1] als deelgenoot/wederpartij aanvaard.”
De rechtbank overweegt dat artikel 3:176 lid 1 BW… aan de overige deelgenoten.”