Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
- mevr. mr. F.J.I. van den Branden in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [de minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- Stichting Intervence, hierna te noemen de GI.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep in principaal en incidenteel appel
- de moeder , bijgestaan door mr. Veen;
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. van de Sande;
- mr. van den Branden in haar hoedanigheid van bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 april 2017;
- de brief van het Openbaar Ministerie d.d. 17 oktober 2017, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2017;
- de brief van de bijzondere curator d.d. 5 december 2017, ingekomen ter griffie op 8 december 2017;
- de brief van de raad d.d. 3 april 2018, ingekomen ter griffie op 3 april 2018;
- het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van [geïntimeerde] d.d. 24 mei 2018, ingekomen ter griffie op 25 mei 2018.
3.De beoordeling
Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de erkenning door [appellant 2] op 11 juli 2016 onder de huidige omstandigheden een voorwaardelijk karakter heeft. Dit voorwaardelijke karakter heeft alleen gevolgen indien de door [geïntimeerde] gevraagde vervangende toestemming tot erkenning bij een definitief geworden rechterlijke beslissing wordt verleend.