Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg), ingekomen ter griffie op 26 januari 2018;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 8 maart 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018;
- een fax van [appellante] met productie 10, ingekomen ter griffie op 16 april 2018;
3.De beoordeling
Arbeidsmogelijkheden
Op maandagochtend 25 september 2017 ben je met onmiddellijke ingang geschorst omdat jouw gedrag onacceptabel is, en jij je intimiderend en dreigend hebt opgesteld richting jouw leidinggevende [vestigingsleider van appellante] . Jij kwam maandagochtend om werkzaamheden in het kader van jouw re-integratie uit te gaan voeren. Jij had echter geen werkkleding aan. Op de vraag van [vestigingsleider van appellante] waar je werkkleding lag, antwoordde jij onverschillig dat die waarschijnlijk ergens op de vestiging of in de auto lag. Verder zat je voortdurend op je telefoon te kijken en weigerde je een normaal gesprek te voeren over je werkzaamheden die dag. Nadat [vestigingsleider van appellante] de vraag stelde of je hem hoorde antwoordde jij dat je niet doof was en vroeg je “wat [vestigingsleider van appellante] van je moest”. Deze houding is zeer onbeschoft en niet acceptabel. Vervolgens heb je de situatie nog verder laten escaleren door vlak voor [vestigingsleider van appellante] te gaan staan en dreigende taal te uiten.(…)
€ 20.000,- bruto. Daarnaast heeft hij verzocht [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
“Naar aanleiding van deze informatie kan ik melden dat dhr. [verweerder] duidelijk ernstige klachten heeft en dat het noodzakelijk is dat hij daarvoor wordt behandeld.(…)Blijkbaar heeft dhr. [verweerder] deze problemen al jaren, maar waren ze vooral sluimerend aanwezig. Tijdens het gesprek met zijn leidinggevende op 25 september jl. is het door miscommunicatie geëscaleerd. Hij voelde zich miskend en onbegrepen. Hij is daardoor voor een deel ook het contact met de realiteit kwijtgeraakt. Hij werd agressief en onredelijk. Dit gedrag past bij zijn stoornis en manifesteert zich of verergert, als hij wordt overvraagd, zich onheus bejegend voelt of bedreigd voelt.(…)Ter aanvulling: Ik heb dhr. [verweerder] op 18 september 2017 op mijn spreekuur gezien. Hij was toen wel gespannen, maar dat was passend bij het meningsverschil dat hij met zijn leidinggevende had. Daarnaast had hij fysieke beperkingen waardoor hij niet voor al zijn werkzaamheden inzetbaar was. Naar mijn inschatting was hij op dat moment wel inzetbaar voor bij zijn beperkingen passende werkzaamheden. Daarom heb ik het advies gegeven dat hij met zijn leidinggevende moest overleggen welke werkzaamheden hij feitelijk zou gaan verrichten.”
Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen redelijke grond voor ontbinding is zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW en artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW, het verzoek van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
- [verweerder] heeft meerdere maanden geen bedrijfsbus van [appellante] kunnen besturen en daardoor de bedongen arbeid niet kunnen uitvoeren, omdat zijn rijbewijs was ingevorderd vanwege rijden onder invloed.
- [verweerder] is niet als een goed huisvader omgegaan met de bedrijfseigendommen van [appellante] ; na inlevering van de bedrijfseigendommen door [verweerder] bleek dat het in de bedrijfsbus een grote puinhoop was en dat het scherm en de simkaart van de ter beschikking gestelde bedrijfstelefoon kapot waren. [verweerder] heeft erkend dat hij de simkaart bewust heeft vernield.
- [verweerder] heeft [appellante] tijdens de zitting in eerste aanleg opnieuw ten onrechte beschuldigd van discriminatie.
Ik ben niet doof hoor” en “Wat moet je van me”. Vervolgens is [verweerder] op een paar centimeter van [vestigingsleider van appellante] gaan staan en heeft hij onder meer het volgende tegen hem gezegd:
“Vervelend mannetje”, “Je denkt dat je alles kan en mag”, “Je bent helemaal niets”, Wie denk je wel dat je voor je hebt”, “Je bent echt zielig”, “Klootzak”en
“Je bent een grote eikel”.
“Daarnaast had hij [hof: [verweerder] ] fysieke beperkingen waardoor hij niet voor al zijn werkzaamheden inzetbaar was. Naar mijn inschatting was hij op dat moment wel inzetbaar voor bij zijn beperkingen passende werkzaamheden. Daarom heb ik het advies gegeven dat hij met zijn leidinggevende moest overleggen welke werkzaamheden hij feitelijk kon gaan verrichten.”
De grief van [appellante] dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, omdat [verweerder] in eerste aanleg niet had gesteld dat zijn gedrag niet aan hem verweten kon worden vanwege psychische klachten, kan reeds niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden, omdat [verweerder] dit in hoger beroep alsnog heeft aangevoerd.
Nu de uitkomst van het principaal hoger beroep is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en [verweerder] niet beoogt een ander dictum te verkrijgen, heeft [verweerder] geen belang bij beoordeling van zijn grief en zal het hof deze onbesproken laten. In het incidenteel hoger beroep kan een kostenveroordeling achterwege blijven.