ECLI:NL:GHSHE:2018:2759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
200.194.533_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake vorderingen van Beheer B.V. en Vastgoed II B.V. tegen appellanten c.s. met betrekking tot parklasten en onderhoudsverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten c.s. tegen de vorderingen van Beheer B.V. en Vastgoed II B.V. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 5 december 2017. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.G.M. Delahaije, hebben vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, Beheer B.V., Vastgoed II B.V. en Land Equity B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. N. de Bruijn. De procedure heeft zich gericht op de vraag of de appellanten hun betalingsverplichtingen konden opschorten op basis van de onderhoudsverplichtingen van Beheer B.V. Het hof heeft in het tussenarrest van 5 december 2017 overwogen dat de vorderingen van Land Equity en Vastgoed II B.V. zullen worden afgewezen wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellanten niet in dezelfde positie verkeren als gewone consumenten en dat Beheer B.V. verplicht is om inzicht te geven in de werkelijke kosten die in rekening worden gebracht. Tijdens een comparitie op 29 mei 2018 heeft Beheer B.V. niet voldaan aan de verzoeken van het hof om informatie te verstrekken. Het hof heeft geconcludeerd dat Beheer B.V. haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en heeft de vorderingen van Beheer B.V. afgewezen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 26 juni 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.533/01
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Breda,
tegen

1.[Beheer] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[Vastgoed II] Vastgoed II B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Land Equity B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [Beheer] en ieder afzonderlijk als [Beheer] , [Vastgoed II] en Land Equity,
advocaat: mr. N. de Bruijn te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 december 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 4249129 CV EXPL 15-4931 gewezen vonnis van 6 april 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 december 2017;
  • een H3-formulier ingekomen ter griffie op 2 mei 2018, waarbij namens [appellanten c.s.] een akte houdende overlegging stukken aan het hof is toegezonden (1. bewijsstukken TV-signaal en 2. stukken met betrekking tot de onderhoudstoestand van het park, onder meer vastgelegd op DVD en USB-stick);
  • een H16-formulier ingekomen ter griffie op 7 mei 2018, waarbij namens [Beheer] het procesdossier in eerste aanleg en in hoger beroep (nogmaals) aan het hof is toegezonden;
  • een H11-formulier ingekomen ter griffie op 9 mei 2018, waarbij namens [appellanten c.s.] het procesdossier in eerste aanleg en in hoger beroep (nogmaals) aan het hof is toegezonden;
  • een H12-formulier ingekomen ter griffie op 9 mei 2018, waarbij namens [appellanten c.s.] één productie (uitspraak 9 september 2015 rechtbank Oost-Brabant zaak [zaak] ) aan het hof is toegezonden;
  • de op 29 mei 2018 gehouden meervoudige comparitie waarbij de hiervoor bij H-formulieren toegezonden stukken in het geding zijn gebracht. Op deze zitting hebben partijen met elkaar en met het hof uitvoerig gesproken over (pogingen om te komen tot) een minnelijke regeling dan wel afspraken om een mediation-traject in te gaan. Partijen zijn het niet eens geworden. Het hof heeft gelet op de inhoud van het verhandelde ter zitting geen proces-verbaal daarvan opgemaakt.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Het tussenarrest van 5 december 2017
6.1.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof, samengevat, het volgende overwogen:
- de vorderingen van Land Equity en [Vastgoed II] zullen worden afgewezen omdat een deugdelijke grondslag daarvoor ontbreekt (3.5.2);
- andersom geldt ook dat voor de vorderingen van [appellanten c.s.] tegen [Vastgoed II] en Land Equity een deugdelijke grondslag ontbreekt (3.5.3);
- Zou [Beheer] in haar onderhoudsverplichtingen toerekenbaar tekort schieten, dan zouden [appellanten c.s.] in beginsel hun verplichtingen tot betaling van de in rekening gebrachte parklasten (gedeeltelijk) mogen opschorten, als prikkel tot nakoming door [Beheer] van haar onderhoudsverplichtingen. Óf [appellanten c.s.] in dit geval terecht en op juiste wijze hun betalingsverplichtingen hebben opgeschort is nog niet duidelijk (3.6.3);
- de positie van [appellanten c.s.] is niet te vergelijken met die van de gewone consument in een woonwijk (3.7.3). Het verweer van [appellanten c.s.] dat aan hen slechts ‘de kale prijzen’ voor gas, water en elektra in rekening mogen worden gebracht, zoals die aan de gewone consument in een woonwijk worden berekend, slaagt dan ook niet 3.7.4);
- niettemin mochten [appellanten c.s.] uit de parklastenovereenkomst opmaken dat de beheerder de in artikel 3.5 genoemde kosten (gas, water, elektra, rioolrechten, afvalstoffenheffing, zuiveringslasten, omroepbijdrage en kosten CAI) niet zou verhogen met een winstopslag, maar de werkelijke kosten in rekening zou brengen. [Beheer] is gehouden op deugdelijke wijze inzichtelijk te maken wat die werkelijke kosten zijn en hoe ze zijn opgebouwd (3.7.5);
- [appellanten c.s.] mochten er van uitgaan dat kosten verband houdende met het onderhoud van de algemene terreinen en de instandhouding van de infrastructuur uit de parklasten betaald zouden worden. Het staat [Beheer] niet vrij dergelijke kosten zonder instemming van 75% van de eigenaren van de kavels (bovenop de overeengekomen indexering) te verhogen of apart als verbruikskosten in rekening te brengen (3.7.6);
- indien [Beheer] onvoorziene kosten heeft die niet het onderhoud of de infrastructuur betreffen en die niet vallen onder de in artikel 3.5 genoemde kosten, dient [Beheer] te onderbouwen op welke grondslag zij die kosten vordert (3.7.7);
- het is aan [Beheer] om inzichtelijk te maken dat en waarom in rekening gebracht vast recht water, gas en elektra onder de in 3.5 van de parklastenovereenkomst genoemde posten valt en dat daar voor niet via de parklasten betaald wordt (3.7.8);
- het hof wenst nadere informatie omtrent de rioolheffing, de kosten afvalverwerking en de kosten van water en omtrent de wijze waarop vast recht gas voor en na de overname door OK-gas in rekening is gebracht (3.7.8);
- ook wenst het hof een onderbouwing van de wijze waarop [Beheer] de indexering van de parklasten berekent (3.7.8);
- [appellanten c.s.] dragen de bewijslast van hun stelling dat zij geen CAI signaal afnemen (3.8.3);
- [Beheer] dient inzichtelijk te maken dat en op welke wijze zij belast wordt met Videma kosten en te onderbouwen dat zij die kosten terecht in rekening brengt aan eigenaren/bewoners die hun bungalow of chalet niet verhuren (3.8.4);
- de door [appellanten c.s.] gevorderde verklaring voor recht dat het [Beheer] niet is toegestaan om te (laten) verhuren is niet toewijsbaar (3.10.3);
- de vordering van [appellanten c.s.] tot bevel aan [Beheer] tot uitvoeren van achterstallig onderhoud is niet toewijsbaar want te weinig specifiek (3.10.4).
6.1.2.
Het hof heeft vervolgens een meervoudige comparitie gelast om inlichtingen in te winnen en de mogelijkheden voor een andere afdoening (minnelijke regeling, mediation) te onderzoeken. Daartoe diende [Beheer] uiterlijk twee weken voorafgaande aan de comparitie het hof en de advocaat van [appellanten c.s.] te voorzien van heldere en deugdelijk onderbouwde informatie op de in rov. 3.11.3 van het tussenarrest genoemde punten, alle voortvloeiend uit de daaraan voorafgaande overwegingen en beslissingen, zoals hiervoor samengevat herhaald.
De meervoudige comparitie op 29 mei 2018
6.2.2.
[Beheer] heeft op geen enkele wijze aan die opdracht voldaan en evenmin op voorhand aan het hof en aan de advocaat van [appellanten c.s.] laten weten dat zij de gevraagde informatie niet zou verstrekken en waarom niet.
Op de zitting van 29 mei 2018 liet [Beheer] desgevraagd weten dat de eigendom van het park sinds mei 2017 in andere handen is en dat de nieuwe eigenaren hebben moeten constateren dat de voorhanden zijnde administratie op zijn minst onvolledig is.
6.2.3.
[Beheer] heeft sinds die eigendomsoverdracht dus een jaar de tijd gehad om orde op zaken te stellen en sinds het tussenarrest ruim vijf maanden om aan de opdracht van het hof te voldoen en/of gemotiveerd aan te geven op welke onderdelen de verzochte onderbouwing niet kon worden gegeven.
[Beheer] heeft niet, althans niet op bevredigende wijze kunnen uitleggen waarom dat niet is gebeurd.
Gevolg
6.3.
Bij deze stand van zaken kan het hof niet vast stellen dat of in hoeverre de door [Beheer] gevorderde bedragen, die gemotiveerd door [appellanten c.s.] zijn betwist, door [appellanten c.s.] verschuldigd zijn. Dat komt voor rekening en risico van [Beheer] , die immers de stelplicht en bewijslast heeft ter zake van de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen. [Beheer] heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd.
Voor wat betreft CAI overweegt het hof nog het volgende. Ook voor deze kosten geldt dat [Beheer] inzichtelijk had moeten maken dat zij enkel de werkelijke kosten in rekening bracht. Nog daargelaten dat [Beheer] dat niet heeft gedaan constateert het hof dat [appellanten c.s.] , die ten aanzien van hun stelling dat zij geen CAI-signaal afnemen de stelplicht en bewijslast hebben, met stukken onderbouwd hebben aangevoerd dat zij van KPN het TV-signaal afnemen. [Beheer] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Slotsom
6.4.1.
De grieven behoeven geen nadere bespreking, deels omdat de vorderingen van [Beheer] hoe dan ook niet toewijsbaar zijn en deels omdat het hof reeds in genoemd tussenarrest (afwijzend) heeft beslist op de vorderingen van [Vastgoed II] en Land Equity en op de tegenvorderingen van [appellanten c.s.]
6.4.2.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd doch enkel voor zover dat in de procedure in conventie is gewezen. De vorderingen van [Beheer] worden afgewezen omdat die onvoldoende onderbouwd zijn. De vorderingen van [Vastgoed II] en Land Equity worden afgewezen omdat daarvoor een deugdelijke grondslag ontbreekt (rov. 3.5.2 en 6.1.1). Deze drie partijen zijn gezamenlijk aangeduid als [Beheer] . In het hierna te volgen dictum zullen dan ook kortheidshalve de vorderingen van [Beheer] worden afgewezen.
De afwijzing in het bestreden vonnis van de reconventionele vorderingen van [appellanten c.s.] blijft in stand, inclusief de proceskostenveroordeling in reconventie. De in hoger beroep vermeerderde eis (in reconventie; rov. 3.4, derde gedachtestreepje) is evenmin toewijsbaar (rov. 3.10.3). Al deze vorderingen van [appellanten c.s.] zijn voor zover ingesteld tegen [Vastgoed II] en Land Equity niet toewijsbaar omdat een deugdelijke grondslag ontbreekt (rov. 3.5.3 en 6.1.1). Voor zover ingesteld tegen [Beheer] zijn de vorderingen niet toewijsbaar op de hiervoor (rov. 3.10.3, 3.10.4 en 6.1.1) vermelde gronden.
Omdat in hoger beroep de vorderingen van partijen over en weer worden afgewezen, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en uitsluitend voor zover dat vonnis in conventie is gewezen;
het hof doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
wijst de vorderingen van [Beheer] af;
veroordeelt [Beheer] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten c.s.] op € 500,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) voor het overige;
veroordeelt [Beheer] tot terugbetaling aan [appellanten c.s.] van al hetgeen [appellanten c.s.] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [Beheer] hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart bovengenoemde veroordelingen van [Beheer] tot (terug)betaling aan [appellanten c.s.] uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, M. van Ham en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juni 2018.
griffier rolraadsheer