3.1In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 2 maart 2011 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van een personenauto Alfa Romeo 147 met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gepleegd op 1 of 2 maart 2011. Deze auto is destijds aangekocht voor een bedrag van € 6.900,00. In de aangifte verklaart [appellant] onder meer: “
deze personenauto staat op mijn vaders naam [vader van appellant] Omdat ik een huurveschil had lopen, hadden mijn vader en ik besloten deze auto op zijn naam te zetten”.
Ook verklaart [appellant] in de aangifte dat hij met ene [roepnaam van betrokkene] de afspraak had dat deze hem
’s morgens naar een adres zou brengen en hem daar ’s avonds weer zou ophalen. In het kader van die afspraak heeft [appellant] [roepnaam van betrokkene] de auto ter beschikking gesteld. [roepnaam van betrokkene] is echter deze (ophaal) afspraak niet nagekomen en heeft ook de auto niet meer afgegeven aan [appellant] .
Bij dagvaarding geeft [appellant] aan dat [roepnaam van betrokkene] ’s achternaam [achternaam van betrokkene] is.
b. Blijkens een uittreksel van de bij de RDW geregistreerde gegevens is de auto op 1 maart 2011 van eigenaar gewisseld. [geïntimeerde] erkent dat zij toen de auto heeft aangekocht van [achternaam van betrokkene] . Deze was toen in het bezit van twee originele sleutels, de benodigde kentekenbewijzen (waaronder kentekenbewijs deel II) en het overschrijvingsbewijs. De auto vertoonde geen uiterlijke kenmerken van diefstal.
c. Op 2 dan wel 4 maart 2011 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] en meegedeeld dat zij een gestolen auto heeft aangekocht.
d. Op 14 maart 2011 heeft [geïntimeerde] de auto verkocht aan een derde. [geïntimeerde] ’s vraagprijs voor de auto was € 6.750,00.
e. Bij aangetekend verzonden brief van 1 april 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd te bevestigen dat zij overgaat tot afgifte van de auto aan [appellant] . [geïntimeerde] heeft dat niet gedaan.
3.2.1.[appellant] heeft in eerste aanleg [geïntimeerde] (op 5 april 2016) gedagvaard en, samengevat, een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle reeds geleden en nog door [appellant] te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige daad gepleegd door [geïntimeerde] jegens [appellant] , alsmede [geïntimeerde] te verplichten de waarde van de auto te vergoeden eventueel nader op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft als meest verstrekkend verweer een beroep gedaan op verjaring. Het verweer van [geïntimeerde] zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.De kantonrechter heeft het beroep van [geïntimeerde] op verjaring gehonoreerd en de vordering van [appellant] afgewezen.