In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee werknemers tegen hun werkgever, Comserve Network Netherlands B.V., over de toewijzing van reiskosten- en reistijdvergoedingen na een standplaatswijziging. De werknemers, die in dienst zijn bij Comserve, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld voor een maandelijkse reiskostenvergoeding en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft hen gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar de werknemers zijn het niet eens met de hoogte van de toegewezen bedragen en hebben hoger beroep ingesteld.
De werknemers zijn in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Comserve en hebben hun salaris en eerdere reiskostenvergoedingen uiteengezet. Na de standplaatswijziging zijn de reiskosten aanzienlijk gestegen, wat aanleiding gaf tot de vordering. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de wijziging van de arbeidsovereenkomst en de verplichtingen van de werkgever om een redelijke tegemoetkoming te bieden voor de extra reiskosten en reistijd.
Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht een gedeeltelijke toewijzing heeft gedaan van de reiskostenvergoeding, maar dat er ook aanleiding is voor een tegemoetkoming in de reistijd. De werknemers hebben recht op een vergoeding voor de extra reistijd die zij door de standplaatswijziging hebben moeten maken. Het hof heeft de vordering van de werknemers op dit punt toegewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van een tegemoetkoming in de reistijd, met inachtneming van de wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.