ECLI:NL:GHSHE:2018:2707

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
16/03337
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen en beschikking heffingsrente met betrekking tot privégebruik van een zakelijke auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 19 april 2016 een naheffingsaanslag loonheffingen en een beschikking heffingsrente heeft opgelegd. Belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van [G] B.V., heeft in 2011 79 ritten van en naar golfclubs gemaakt met zijn zakelijke auto, met als doel (potentiële) zakelijke relaties te ontmoeten. De vraag die aan het Hof voorlag was of en welk deel van deze ritten als privégebruik van de auto moet worden aangemerkt volgens artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof heeft de maatstaf toegepast zoals vastgesteld in een eerder arrest van de Hoge Raad en geconcludeerd dat 17 van de 79 bezoeken aan de golfclubs als privékilometers moeten worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat belanghebbende meer dan 500 privékilometers heeft gereden, wat resulteert in een bijtelling voor het privégebruik van de auto. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03337
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 april 2016, nummer BRE 15/6630, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 10 april 2012 over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 10.885 (hierna: de naheffingsaanslag loonheffingen) opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende een naheffingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: de naheffingsaanslag Zvw) ten bedrage van € 0 opgelegd. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag aan heffingsrente (hierna: de beschikking heffingsrente) van € 58 in rekening gebracht. Na tegen de naheffingsaanslag loonheffingen, de naheffingsaanslag Zvw en de beschikking heffingsrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze gehandhaafd bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade ter hoogte van € 2.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 496 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht ter hoogte van € 45 aan laatstgenoemde te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden [A] en [B] , verbonden aan [C] te [D] , alsmede, namens de Inspecteur, [E] en [F] .
1.5.
Belanghebbende heeft ter zitting het hoger beroep ter zake van de naheffingsaanslag Zvw ingetrokken.
1.6.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met één bijlage toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Bij brief met dagtekening 12 februari 2018 heeft het Hof belanghebbende medegedeeld dat het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend zal worden. Het Hof heeft belanghebbende bij deze brief voorts verzocht om de rittenadministratie met betrekking tot de periode 12 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 over te leggen. Een afschrift van deze brief is aan de Inspecteur gezonden.
1.9.
Bij brief met dagtekening 3 april 2018 heeft belanghebbende de rittenadministratie met betrekking tot de periode 12 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 overgelegd. De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 10 april 2018 gereageerd op de door belanghebbende verstrekte nadere inlichtingen.
1.10.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is directeur, enig aandeelhouder en enig werknemer van [G] B.V. (hierna: [G] B.V.). Voorts bezit belanghebbende, door middel van [G] B.V., aandelen in [H] B.V. (hierna: [H] B.V.). Belanghebbende is bovendien, evenals de andere aandeelhouders van [H] B.V., bestuurder van laatstgenoemde B.V. De aandeelhouders in [H] B.V. hebben een managementovereenkomst (hierna: de managementovereenkomst) gesloten met deze B.V., op grond waarvan zij verplicht zijn om een bepaalde omzet te genereren en om marketingwerkzaamheden te verrichten. De managementovereenkomst bepaalt niet waaruit de marketingwerkzaamheden dienen te bestaan.
2.2.
Belanghebbende heeft in het jaar 2011 gebruik gemaakt van een door [G] B.V. aan hem ter beschikking gestelde personenauto. Het betreft een personenauto van het merk [automerk] , type [type] en met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De catalogusprijs van de auto bedraagt € 83.735. Belanghebbende beschikte ter zake van de auto in het jaar 2011 over een “Verklaring geen privégebruik auto”.
2.3.
Bij geschrift met dagtekening 11 augustus 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om het vragenformulier “Loonheffingen Geen privégebruik auto” (hierna: het vragenformulier) in te vullen, teneinde vast te kunnen stellen of belanghebbende in de periode van 1 januari 2009 tot en met 11 augustus 2011 voldeed aan de, aan afgifte van een “Verklaring geen privégebruik auto” verbonden, voorwaarde dat op kalenderjaarbasis minder dan 500 privékilometers met de auto werden gereden. In dit geschrift heeft de Inspecteur belanghebbende bovendien verzocht om overlegging van de rittenadministratie met betrekking tot de periode van 1 januari 2009 tot en met 11 augustus 2011.
2.4.
Bij geschrift met dagtekening 20 september 2011 heeft de Inspecteur voornoemde verzoeken herhaald.
2.5.
Belanghebbende heeft het ingevulde vragenformulier met dagtekening 11 oktober 2011 geretourneerd aan de Inspecteur. Voorts heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep relevant, de ter zake van de periode 1 januari 2011 tot en met 11 augustus 2011 bijgehouden rittenadministratie (hierna: de rittenadministratie ter zake van de periode 1 januari 2011 tot en met 11 augustus 2011) aan de Inspecteur ter beschikking gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de rittenadministratie ter zake van de periode 1 januari 2011 tot en met 11 augustus 2011 sluitend is. Belanghebbende heeft in de rittenadministratie ter zake van deze periode 228 kilometer aangemerkt als voor privédoeleinden gereden kilometers.
2.6.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het Hof heeft belanghebbende bij geschrift met dagtekening 3 april 2018 de rittenadministratie ter zake van de periode 12 augustus 2011 tot het met 31 december 2011 overgelegd. In deze rittenadministratie heeft belanghebbende ter zake van de periode 12 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 98 kilometer aangemerkt als voor privédoeleinden gereden kilometers.
2.7.
Belanghebbende heeft in het jaar 2011 79 ritten van en naar de Golfclub [J] te [K] en de [L] Golfclub te [M] (hierna samen: de golfclubs) gemaakt met de auto. In het jaar 2011 was belanghebbende uitsluitend lid van de Golfclub [J] .
2.8.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank een afschrift van de “Golfbranche Monitor Jaarrapportage 2010” (hierna: de jaarrapportage) overgelegd. Voor zover in hoger beroep relevant, is in de jaarrapportage het volgende opgenomen:

3 Rondes per golfer
Gemiddeld aantal rondes per golfer
In Visie2015 is een berekening gemaakt van het gemiddelde aantal rondes van 18 holes-equivalenten dat de verschillende type golfers spelen. Deze gemiddelden staan in tabel 1.
Type golfer
Gemiddeld aantal rondes van 18 holes-equivalenten per jaar
ABC-clubleden
36
D-clubleden
8
Vrije golfers
4
(…)
Gemiddeld speelt een golfer anno 2010 bijna zeventien rondjes van 18 holes-equivalenten.
2.9.
In de rittenadministratie heeft belanghebbende alle met de auto ter zake van de ritten van en naar de golfclubs gereden kilometers als zakelijk aangemerkt. Belanghebbende heeft tijdens deze bezoeken aan de golfclubs uitsluitend (potentiële) zakelijke relaties ontmoet na daartoe een afspraak gemaakt te hebben. Het aantal kilometers dat samenhangt met bezoeken aan de golfclubs waarbij belanghebbende golf heeft gespeeld met (potentiële) zakelijke relaties, bedraagt meer dan 500.
2.10.
De Inspecteur heeft zich, naar aanleiding van de van belanghebbende ontvangen informatie, waaronder de rittenadministratie over de periode 1 januari 2011 tot en met 11 augustus 2011, op het standpunt gesteld dat belanghebbende meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden met de auto gereden heeft, en heeft derhalve de naheffingsaanslag loonheffingen aan belanghebbende opgelegd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag loonheffingen terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.1.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat niet langer in geschil is dat belanghebbende tijdens de onderhavige bezoeken aan de golfclubs uitsluitend (potentiële) zakelijke relaties ontmoet heeft na hiertoe een afspraak gemaakt te hebben. Voorts hebben partijen ter zitting verklaard dat het in de rittenadministratie verantwoorde aantal kilometers dat samenhangt met bezoeken aan de golfclubs waarbij belanghebbende golf heeft gespeeld meer dan 500 bedraagt.
3.4.2.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
  • Alle ritten die ik met de auto heb afgelegd van en naar de golfclubs hebben een volledig zakelijk karakter. Ik heb de onderhavige ritten uitsluitend gemaakt om op de golfclubs (potentiële) zakelijke relaties te ontmoeten. Dergelijke ontmoetingen vonden uitsluitend op afspraak plaats. De ritten die samenhangen met bezoeken aan de golfclubs waarbij ik golf gespeeld heb met (potentiële) zakelijke relaties vertegenwoordigen in ieder geval een totaal aantal kilometers van meer dan 500. In gevallen waarin ik golf heeft gespeeld met een ander dan een (potentiële) cliënt of zakelijke relatie heb ik altijd gebruik gemaakt van een privéauto.
  • In hoger beroep is niet meer in geschil of de Rechtbank terecht voorbij is gegaan aan mijn bewijsaanbod om alsnog schriftelijke verklaringen van (potentiële) cliënten en zakenrelaties die ik op de golfclubs heb ontmoet te overleggen.
  • Ik trek mijn hoger beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag Zvw in.
  • Ik verzoek in hoger beroep om een proceskostenvergoeding op basis van de forfaitaire bedragen zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
3.4.3.
De Inspecteur heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
  • Ik stel mij op het standpunt dat golf een sport is en derhalve een privéaangelegenheid. Om deze reden dienen de kilometers die belanghebbende gereden heeft met betrekking tot de bezoeken aan de golfclubs waarbij gegolfd is als privékilometers aangemerkt te worden. Ik verwijs in dit kader naar de uitspraak van Hof Amsterdam 29 april 2004, nr. 02/06357, ECLI:NL:GHAMS:2004:AP8379.
  • Ik betwist niet dat belanghebbende, met betrekking tot de ritten naar de golfclubs, aldaar uitsluitend golf gespeeld heeft met (potentiële) cliënten en zakenrelaties.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, naar het Hof verstaat behoudens de beslissing van de Rechtbank ter zake van de vergoeding van immateriële schade en de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de naheffingsaanslag loonheffingen en tot vernietiging van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de ritten van en naar de golfclubs, aangemerkt dienen te worden als ritten met een uitsluitend zakelijk karakter. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zelfs indien deze ritten met een gemengd oogmerk zouden zijn gemaakt, het zakelijke karakter overheersend is.
4.2.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het spelen van golf, evenals elke andere sportbeoefening, naar zijn aard aangemerkt dient te worden als een privéaangelegenheid, onafhankelijk van het antwoord op de vraag of deze sport met een zakelijke relatie wordt beoefend. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat het zakelijke karakter slechts bijkomstig is.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat de rechtsopvatting van de Inspecteur dat ritten die gemaakt worden met het oogmerk om aan sportbeoefening te doen per definitie geen zakelijk karakter hebben, geen steun vindt in het recht. Gelet op de omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende, wat betreft de onderhavige ritten, uitsluitend, na daartoe een afspraak gemaakt te hebben, (potentiële) zakelijke relaties heeft ontmoet op de golfclubs en de omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil is dat de bezoeken aan de golfclubs hebben geleid tot een omzetstijging voor [G] B.V., acht het Hof aannemelijk dat de bezoeken van belanghebbende aan de golfclubs zowel samenhangen met zijn rol als directeur-grootaandeelhouder van [G] B.V. respectievelijk met zijn rol als middellijk aandeelhouder van [H] B.V. als met zijn persoonlijke leven waarin het beoefenen van de golfsport een rol speelt.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of ritten met een gemengd oogmerk als gebruik van de auto voor privédoeleinden, als bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964), moeten worden gekwalificeerd, acht het Hof de maatstaf zoals opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 1985, nr. 22.921, ECLI:NL:HR:1985:AW8259, BNB 1985/215 doorslaggevend. Voor zover in hoger beroep relevant, heeft de Hoge Raad in dit arrest het volgende overwogen:

4.2. Het Hof heeft met betrekking tot de 5000 ,,rijvaardigheidskilometers'' geoordeeld dat het hier ritten heeft betroffen die voor particuliere doeleinden zijn gemaakt, doch tevens hebben gestrekt tot het onderhouden van belanghebbendes rijvaardigheid.
Dit oordeel kan in cassatie niet met vrucht wordt bestreden, omdat het van feitelijke aard is en geen nadere motivering behoefde.
Autoritten als de evenbedoelde, die zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijke leven van de belastingplichtige samenhangen, kunnen slechts worden aangemerkt als gemaakt in verband met het verrichten van de arbeid in dienstbetrekking, indien zij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de belastingplichtige vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet althans niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt.
Het Hof heeft klaarblijkelijk bedoeld deze maatstaf te bezigen waar het heeft geoordeeld dat het voor iemand met een gezin en een inkomen als dat van belanghebbende niet ongewoon is dat hij met een auto 7500 kilometer per jaar voor prive-doeleinden rijdt. Uitgaande van dit wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid te toetsen oordeel heeft het Hof terecht de ,,rijvaardigheidskilometers'' gerangschikt onder het prive-gebruik van de door belanghebbendes werkgeefster ter beschikking gestelde auto.
4.5.
In het onderhavige geval is derhalve van belang hoeveel keer iemand die niet een dienstbetrekking als die van belanghebbende vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als belanghebbende verkeert, een golfclub bezoekt.
4.6.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat iemand die niet een dienstbetrekking als die van hem vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als belanghebbende verkeert, significant minder bezoeken brengt aan een golfclub, verwezen naar de jaarrapportage (zie onderdeel 2.8). Uit de jaarrapportage volgt dat een gemiddelde golfer 17 keer per jaar een golfclub bezoekt. Het Hof acht aannemelijk dat de jaarrapportage die ziet op het jaar 2010 representatief is voor het jaar 2011 waarop de onderhavige procedure ziet.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur deze gemotiveerde stelling van belanghebbende onvoldoende weersproken. Voorts heeft de Inspecteur niet betwist dat het in de jaarrapportage opgenomen aantal bezoeken van een gemiddelde golfer aan een golfclub representatief is voor iemand die niet een dienstbetrekking als die van belanghebbende vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als belanghebbende verkeert.
4.8.
Gelet op het voorgaande acht het Hof aannemelijk dat iemand die behoudens zijn of haar dienstbetrekking overigens in dezelfde omstandigheden verkeert als belanghebbende in het jaar 2011 gemiddeld 17 bezoeken brengt aan een golfbaan. Overeenkomstig de rechtsregel zoals opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 1985, nr. 22.921, ECLI:NL:HR:1985:AW8259, BNB 1985/215 dienen derhalve de kilometers die samenhangen met 17, van de in totaal 79, bezoeken aan de golfclubs waarvoor belanghebbende de zakelijke auto heeft gebruikt als privékilometers aangemerkt te worden. In dit verband geldt dat niet aannemelijk is geworden of en in hoeverre belanghebbende de hier bedoelde 17 ritten met de tot het privévermogen behorende personenauto heeft verreden.
4.9.
Uit de door belanghebbende ter zake van het jaar 2011 overgelegde rittenadministratie (zie de onderdelen 2.5 en 2.6) blijkt dat de minimale afstand die belanghebbende in deze administratie verantwoord heeft ter zake van een enkele reis naar de golfclubs 8 kilometer bedraagt. Het aantal kilometers dat samenhangt met 17 privébezoeken aan de golfclubs bedraagt derhalve minimaal (8 x 2 x 17 =) 272.
4.10.
Aangezien belanghebbende in de rittenadministratie ter zake van de periode 1 januari 2011 tot en met 11 augustus 2011 228 privékilometers heeft verantwoord en in de rittenadministratie ter zake van de periode 12 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 98 privékilometers, heeft belanghebbende - rekening houdende met voornoemd aantal kilometers dat samenhangt met privébezoeken aan de golfclubs - in totaal meer dan 500 kilometer, namelijk 598 kilometer, voor privédoeleinden met de auto gereden, hetgeen leidt tot de bijtelling als bedoeld in artikel 13bis van de Wet LB 1964.
4.11.
Gelet op het voorgaande beantwoordt het Hof de onder 3.1. opgenomen vraag bevestigend.
Slotsom
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond; en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Aldus gedaan op 21 juni 2018 door A.J. Kromhout, voorzitter, P.C. van der Vegt en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.