In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen is vastgesteld bij de vader. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.A.J. Slaats, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de kinderen bij haar te plaatsen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Kools, verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 mei 2018, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.
De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen sinds 24 september 2015 bij de vader verblijven, na een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de opvoedsituatie bij de vader en dat de kinderen beter bij haar kunnen wonen. De vader daarentegen stelt dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij hem en zijn partner en dat een wijziging van hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is.
Het hof overweegt dat de kinderen al geruime tijd bij de vader verblijven en dat er geen contra-indicaties zijn voor hun opvoedsituatie. De moeder heeft in het verleden problemen gehad met de opvoeding en er zijn zorgen over de stabiliteit van de thuissituatie bij haar. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te handhaven en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.