ECLI:NL:GHSHE:2018:2681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
200.195.998_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over nakoming cao Kinderopvang en loonsverhogingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en een individuele appellante tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De appellanten vorderen dat de geïntimeerde, een kinderdagverblijf, de cao Kinderopvang naleeft en loonsverhogingen doorvoert. De FNV heeft collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten met de Brancheorganisatie Kinderopvang (BKN) en stelt dat de cao's niet correct zijn nageleefd. De kantonrechter heeft de vorderingen deels toegewezen en deels afgewezen, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de FNV en de appellante recht hebben op de cao-lonen met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010 en dat de geïntimeerde verplicht is om de loonsverhogingen door te voeren zoals vastgelegd in de cao's. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd voor zover deze de vorderingen van de FNV en de appellante heeft afgewezen en heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, alsook tot het naleven van de cao-bepalingen. De proceskosten zijn voor de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.195.998/01
arrest van 19 juni 2018
in de zaak van

1.Federatie Nederlandse Vakbeweging,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellante 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als FNV en [appellante 2] ,
advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen te Utrecht,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.A.M. van den Eeden te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 september 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 3866319 / 15-1662 gewezen vonnis van 21 januari 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 september 2016 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 november 2016;
  • de memorie van grieven met producties en een eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het op 23 mei 2018 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
FNV (althans haar rechtsvoorganger) heeft met (onder andere) Brancheorganisatie Kinderopvang (BKN), zijnde een werkgeverorganisatie in de kinderopvangbranche, collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten, de cao’s Kinderopvang (hierna: de cao’s), in de volgende perioden:
- 1 mei 2010 tot 1 januari 2012 (cao 2010-2011);
- 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 (cao 2012-2014);
- 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 (cao 2015);
- 1 januari 2016 tot 1 januari 2018 (cao 2016-2017).
6.1.2.
[geïntimeerde] is een kinderdagverblijf. Zij is - naar zij op het pleidooi in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard - lid (geweest) van BKN.
6.1.3.
[appellante 2] is van 2 september 2010 tot en met 31 juni 2013 bij [geïntimeerde] in dienst geweest als BBL groepsleidster. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat de cao Kinderopvang van toepassing is.
6.2.
FNV heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat [geïntimeerde] aan haar werknemers loonsverhogingen, een eindejaarsuitkering en een eenmalige uitkering betaalt. [appellante 2] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] soortgelijke vorderingen aan haar betaalt. Daartoe hebben FNV en [appellante 2] aangevoerd dat [geïntimeerde] de cao’s dient na te komen.
De kantonrechter heeft de vorderingen deels toe- en deels afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
6.3.
FNV en [appellante 2] hebben in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en (uitvoerbaar bij voorraad)
veroordeling van [geïntimeerde] tot (samengevat):
1. toepassing van de cao-lonen genoemd in de tabellen met salarisschalen van bijlage 2 van cao 2010-2011 en van cao 2012-2014 per 1 januari 2010 met terugwerkende kracht op al haar werknemers die op die datum bij haar in dienst waren of nadien bij haar in dienst zijn getreden;
2. toepassing van de algemene loonsverhogingen van cao 2010-2011 en van cao 2012-2014 op alle salarissen van al haar werknemers die in die periode bij haar in dienst waren of in die periode bij haar in dienst zijn geweest, tot het niveau van de in de salaristabellen van bijlage 2 genoemde cao lonen;
3. verhoging van de lonen van haar werknemers met de in de latere versies van de cao genoemde algemene loonsverhogingen tot het niveau van de in de salaristabellen van bijlage 2 genoemde cao lonen, vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag dat zij uit dienst treden;
4. toepassing van artikel 5.3 van de cao door de salarissen van haar werknemers met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010, althans vanaf het moment dat zij later dan 1 januari 2010 bij [geïntimeerde] in dienst zijn getreden, in die zin dat [geïntimeerde] de jaarlijkse periodieken aan haar werknemers toekent, tot aan de dag dat zij uit dienst treden;
5. afgifte van deugdelijke berekeningen van de loontegoeden en bruto/netto-specificaties met betrekking tot het voorgaande, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal dienst-/ervaringsjaren en met verhoging van 8% vakantietoeslag over de hiervoor genoemde loonaanspraken en waarbij voor de hoogte van de eindejaarsuitkeringen over 2010 tot en met 2013 eveneens rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde loonsverhogingen en 8% vakantietoeslag, op straffe van een dwangsom;
6. uitbetaling van de hiervoor genoemde loonaanspraken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, 3,5% eindejaarsuitkering, opbouw van pensioenaanspraken, wettelijke verhoging ad 50% en wettelijke rente;
7. betaling aan FNV van € 5.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
en voorts heeft [appellante 2] gevorderd:
8. voor recht te verklaren dat het haar per 1 september 2010 toekomende salaris op basis van bijlage 2 van de cao 2010-2011 € 1.681,- bruto per maand bedraagt;
en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van
9. € 2.146,60 bruto ter zake achterstallig loon over de periode 1 september 2010 tot en met 30 juni 2013;
10. € 171,73 bruto ter zake vakantietoeslag;
11. € 54,59 bruto ter zake eindejaarsuitkering;
12. de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke verhoging over de posten 9 tot en met 11;
en voorts hebben FNV en [appellante 2] geconcludeerd om [geïntimeerde] te veroordelen tot
13. betaling van € 968,- ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
14. de proceskosten van beide instanties.
Eiswijziging
6.4.
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Zij heeft aangevoerd dat in de kop van de memorie van grieven een eiswijziging is aangekondigd, maar dat die eiswijziging in de memorie niet nader is toegelicht. [geïntimeerde] acht dat in strijd met de goede procesorde.
Het hof verwerpt dit bezwaar. Uit de toelichting op de grieven 2 en 3 blijkt voldoende duidelijk dat de eisvermeerdering erop ziet dat [geïntimeerde] de lonen niet alleen dient te verhogen met de cao-loonsverhogingen en met de periodieke loonsverhogingen, maar dat [geïntimeerde] er eerst voor dient te zorgen dat de lonen per 1 januari 2010 overeenkomen met de lonen waarop de werknemers volgens de loonschalen per die datum recht hebben waarna [geïntimeerde] vervolgens de cao-loonsverhogingen en periodieke loonsverhogingen over die lonen dient toe te passen. Voor zover [geïntimeerde] (ter gelegenheid van het pleidooi) heeft bedoeld dat deze eiswijziging niet mogelijk is omdat de kantonrechter daarop niet heeft hoeven beslissen, ziet [geïntimeerde] over het hoofd dat het hoger beroep ook is bedoeld om in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen.
Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
Ontvankelijkheid / bevoegdheid/ (on)mogelijkheid van FNV om nakoming te vorderen
6.5.
[geïntimeerde] heeft zich tegen de vorderingen van FNV verweerd met de stelling dat FNV niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vorderingen, althans dat FNV niet bevoegd is tot het instellen van de onderhavige vorderingen. Volgens [geïntimeerde] blijkt niet dat FNV gerechtigd is om vorderingen in te stellen als die waarom het in deze procedure gaat. Ook dit verweer faalt. Op grond van artikel 9 lid 1 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO) zijn allen, die tijdens de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij is aangegaan, lid zijn of worden van een vereniging, welke de overeenkomst heeft aangegaan en bij de overeenkomst betrokken zijn, door die overeenkomst gebonden. Volgens lid 2 van dat artikel zijn zij tegenover elk der partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst gehouden al datgene, wat te hunnen aanzien bij die overeenkomst is bepaald, te goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zelve zich daartoe verbonden. Deze bepaling geeft FNV, als partij bij de hiervoor in 6.1.1. genoemde cao’s, de bevoegdheid om nakoming te verlangen van [geïntimeerde] die als lid van BKN gebonden is aan die cao’s. Die bevoegdheid ontleent FNV aan de wet en daarvoor is niet bepalend hetgeen al dan niet in de statuten van FNV is opgenomen.
Verjaring
6.6.
[geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op verjaring. Volgens [geïntimeerde] zijn alle eiswijzigingen die loonaanspraken behelzen over de periode vóór 24 januari 2012 verjaard, omdat de eis pas bij memorie van grieven van 24 januari 2017 is gewijzigd. Het beroep op verjaring faalt. FNV heeft er terecht op gewezen dat in de inleidende dagvaarding van 11 februari 2015 al aanspraak is gemaakt op nakoming van de cao vanaf 2010. De vordering is dus vanaf 11 februari 2010 niet verjaard. FNV vordert vanaf 1 januari 2010. De vraag of de vordering is verjaard over de periode vóór 11 februari 2010 en welke betekenis in dat verband toekomt aan de brief van FNV van 27 mei 2014, behoeft geen nadere bespreking. De cao 2010-2011 geldt immers pas vanaf 1 mei 2010 (zoals FNV zelf heeft gesteld). Waarom FNV aanspraak maakt op nakoming van de cao vanaf 1 januari 2010, heeft zij niet verduidelijkt.
A- en B-bepalingen in de cao’s
6.7.
De cao’s bevatten zogenaamde A-bepalingen en B-bepalingen. Artikel 1.4 van deze cao’s luidt als volgt:
“1. Van een deel van de bepalingen van deze CAO kan decentraal in de vorm van maatwerkafspraken worden afgeweken binnen de onderstaand aangegeven randvoorwaarden. Dit zijn de B-bepalingen. Indien geen maatwerkafspraken zijn gemaakt op de wijze zoals beschreven in lid 5, 6 of 7 gelden onverkort de B-bepalingen van deze CAO.
2. De decentrale regeling komt in de plaats van de regeling waarvan is afgeweken binnen de onderstaand aangegeven randvoorwaarden.
3. Waar afwijkende afspraken niet zijn toegestaan, is dat in het betreffende artikel aangegeven door middel van vetgedrukte tekst. Dit zijn de A-bepalingen.
4. Maatwerkafspraken (afwijkingen van B-bepalingen) kunnen op 3 niveaus worden gemaakt, te weten in overleg tussen:
a.de werkgever en alle bij deze CAO betrokken werknemersorganisaties;
b.de werkgever en OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel), voor zover dit in de tekst is aangegeven.
c.de werkgever en de werknemer, voor zover dit in de tekst is aangegeven.
5. Ten aanzien van de totstandkoming, de looptijd en de beëindiging van maatwerkafspraken tussen de in lid 4a genoemde partijen gelden de volgende voorwaarden:
(…)
6. Ten aanzien van de totstandkoming, de looptijd en de beëindiging van maatwerkafspraken tussen de in lid 4b genoemde partijen gelden de volgende voorwaarden:
(…)
7. Ten aanzien van de totstandkoming, de looptijd en de beëindiging van maatwerkafspraken tussen de in lid 4c genoemde partijen gelden de volgende voorwaarden:
(…)”.
De grieven 1 tot en met 5; vorderingen van FNV
6.8.
Artikel 5.3 lid 1 van de cao’s komt er kort gezegd op neer dat de werkgever het salaris jaarlijks met een zogenaamde periodiek verhoogt. Deze bepaling is een zogenaamde B-bepaling (zie 6.7). Het oordeel van de kantonrechter komt erop neer dat het verweer van [geïntimeerde] , dat zij geen periodieke verhogingen heeft toegekend vanwege haar slechte financiële situatie, slaagt, omdat afwijking van deze bepaling mogelijk was.
Grief 1is gericht tegen dat oordeel.
6.9.
FNV heeft in de toelichting op de grief terecht erop gewezen dat afwijking van B-bepalingen niet zonder meer mogelijk is. Uit artikel 1.4 van de cao’s volgt dat daarvoor nadere voorwaarden gelden. [geïntimeerde] heeft geen feiten gesteld waaruit afgeleid kan worden dat aan die voorwaarden is voldaan. De cao’s bieden niet de mogelijkheid om af te wijken vanwege slechte financiële omstandigheden. Het hof gaat daarom voorbij aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] . De grief slaagt.
6.10.
Grief 2heeft betrekking op hetgeen [geïntimeerde] aan salaris dient na te betalen. Uit de toelichting op de grief volgt dat FNV van mening is dat [geïntimeerde] haar werknemers niet het salaris heeft toegekend dat behoort bij de salarisschalen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 bij de cao’s. Zodoende zijn de door de kantonrechter toegewezen en inmiddels door [geïntimeerde] uitgevoerde loonsverhogingen, toegekend over een te laag salaris. Het startpunt voor de berekeningen is dus onjuist geweest. Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt, met dien verstande dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ingangsdatum van de vorderingen (zie 6.6), de salarissen niet herberekend dienen te worden vanaf 1 januari 2010, maar vanaf 1 mei 2010. FNV kan vanaf die datum nakoming verlangen van de cao’s, zodat [geïntimeerde] vanaf die datum aantoonbaar haar werknemers het salaris dient toe te kennen volgens de salarisschalen van de cao, dus het salaris dat iedere werknemer toekomt op basis van de voorwaarden die de cao’s daaraan verbinden. Volgens de toelichting op de grief was [geïntimeerde] al per 1 januari 2010 verplicht een loonsverhoging van 0,5% door te voeren. Waarop dat is gebaseerd heeft FNV niet nader toegelicht. Gelet op de ingangsdatum van de cao 2010-2011, acht het hof dat niet toewijsbaar. De kantonrechter heeft de loonsverhogingen over 2010 toegewezen, zonder specifiek in te gaan op de ingangsdata van die loonsverhogingen. In de inleidende dagvaarding is met betrekking tot 2010 slechts melding gemaakt van een loonsverhoging per 1 mei 2010, zodat het hof ervan uitgaat dat het bestreden vonnis (terecht slechts) daarop ziet en niet (tevens) op een loonsverhoging per 1 januari 2010.
6.11.
Volgens [geïntimeerde] is sprake geweest van een gerechtelijke erkentenis van FNV, zodat grief 2 om die reden dient te falen. Dat verweer faalt. FNV heeft slechts erkend dat [geïntimeerde] de loonsverhogingen die de cao’s voorschrijven heeft doorgevoerd. Het gaat er in hoger beroep echter (onder andere) om dat die loonsverhogingen worden toegepast over de juiste salarissen.
6.12.
In de toelichting op de grief wordt verder vermeld dat FNV niet heeft kunnen vaststellen of ten aanzien van alle werknemers de loonsverhogingen correct zijn doorgevoerd en dat het niet de taak van FNV is om dat te controleren. Het hof kan FNV hierin niet volgen. FNV verlangt nakoming van de cao’s. Dan is het de taak van FNV om te controleren of daaraan is voldaan. [geïntimeerde] heeft FNV daartoe voldoende gelegenheid gegeven door vier ordners ter griffie van de kantonrechter te deponeren. Onbetwist is gebleven dat daarin de documenten per werknemer waren gerangschikt. [geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van het pleidooi aangevoerd dat zij deze ordners nog lange tijd ter beschikking heeft gehouden op haar kantoor, maar dat FNV niet is ingegaan op haar uitnodiging om deze te komen inzien. Ook dat is onvoldoende door FNV betwist. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] nog steeds aan FNV de gelegenheid zal geven om deze gegevens in te zien, waaronder de arbeidsovereenkomsten (en functies) van de werknemers die worden vermeld op de personeelslijst.
6.13.
Met
grief 3klaagt FNV over de afwijzing van de dwangsommen. Volgens FNV kan zij zonder dwangsommen niet of onvoldoende controleren of [geïntimeerde] de cao’s op juiste wijze toepast. FNV heeft aan de hand van voorbeelden toegelicht dat [geïntimeerde] de lonen niet met terugwerkende kracht heeft gecorrigeerd. [geïntimeerde] heeft uitgelegd waarom zij bepaalde werknemers geen nabetaling heeft gegeven. Reeds uit de toelichting op de grief blijkt dat het voor FNV wél mogelijk is om te controleren of [geïntimeerde] de cao’s nakomt. De verschillen lijken grotendeels terug te voeren op het verschil van inzicht over het hiervoor besproken artikel 5.3 en over het aanvangssalaris. Over het aanvangssalaris is FNV echter pas in hoger beroep met een duidelijk standpunt gekomen. Gelet op een en ander, in samenhang bezien en tevens met in achtneming van hetgeen hiervoor in 6.12 is overwogen, ziet het hof geen aanleiding om alsnog dwangsommen aan de veroordelingen te verbinden. De grief faalt.
6.14.
Grief 4was gericht tegen de matiging van de wettelijke verhoging tot nihil. Deze grief is ter gelegenheid van het pleidooi ingetrokken en behoeft dus geen nadere bespreking.
6.15.
Grief 5heeft betrekking op de door de kantonrechter toegekende schadevergoeding. FNV heeft erop gewezen dat het gaat om imagoschade, verlies van vertrouwen, verlies van prestige bij haar leden, ondermijning van haar gezag als vakorganisatie, verlies van wervingskracht en het waarschuwende karakter van het opleggen van schadevergoeding. Het hof leidt hieruit af dat FNV aanspraak maakt op ander nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Het gaat dus om een naar billijkheid te bepalen bedrag (artikel 16 Wet cao). FNV klaagt er met grief 5 over dat de kantonrechter niet de gevorderde schadevergoeding heeft toegewezen, maar een lager bedrag. De grief faalt, omdat het hof in dit geval van belang acht dat FNV weinig concreet heeft aangegeven wat zij heeft gedaan om [geïntimeerde] buitengerechtelijk te bewegen tot nakoming van de cao’s. Uit de stukken kan niet méér worden afgeleid dan dat FNV één sommatiebrief heeft gestuurd, één gesprek heeft gevoerd en vervolgens heeft volstaan met het sturen van twee e-mails. De sommatiebrief van FNV van 27 mei 2014 ziet op correcte naleving van de cao voor wat betreft de toekomst. Daarin is niets vermeld over de inschaling met terugwerkende kracht. FNV heeft dat pas in hoger beroep duidelijk aangevoerd. Verder acht het hof in deze zaak van belang dat FNV niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij niet is ingegaan op de uitnodigingen van [geïntimeerde] om in overleg te treden. Gelet op een en ander, tegen de achtergrond van hetgeen over de vorderingen van FNV wordt beslist, acht het hof de toegekende schadevergoeding in dit geval toereikend.
De grieven 6 tot en met 8; vorderingen van [appellante 2]
6.16.
Uit de toelichting op
grief 6blijkt overduidelijk dat [appellante 2] van mening is dat alle salarisbetalingen en nabetalingen onjuist zijn, omdat het aanvangssalaris onjuist was, want niet in overeenstemming met hetgeen zij volgens de cao bij aanvang van het dienstverband minimaal had moeten verdienen. Het hof verwerpt daarom het standpunt van [geïntimeerde] dat de grief niet duidelijk is. Zoals hiervoor al is vermeld, is het hoger beroep ook bedoeld om in eerste aanleg zelf gemaakte fouten te herstellen. Voor zover de vordering van [appellante 2] in eerste aanleg niet duidelijk genoeg zou zijn geweest, is dat in hoger beroep hersteld. Een inhoudelijk verweer tegen deze vordering heeft [geïntimeerde] niet gevoerd. De grief slaagt.
6.17.
Grief 7heeft betrekking op artikel 5.3 van de cao’s. Deze grief slaagt om dezelfde redenen als waarom grief 1 slaagt.
6.18.
Grief 8heeft betrekking op de wettelijke verhoging. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging gematigd tot nihil. Het hof zal de wettelijke verhoging toewijzen. Vast staat immers dat [geïntimeerde] een te laag salaris heeft betaald. Niettemin zal het hof de wettelijke verhoging matigen tot 25% omdat [geïntimeerde] pas na het einde van het dienstverband erop is aangesproken dat zij een te laag salaris betaalde.
De grieven 9 en 10; slotsom
6.19.
De kantonrechter heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Daarop heeft
grief 9betrekking.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. FNV en [appellante 2] hebben niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de stukken kan niet méér worden afgeleid dan dat FNV één sommatiebrief heeft gestuurd, één gesprek heeft gevoerd en vervolgens heeft volstaan met het sturen van twee e-mails. Volgens FNV heeft zij veelvuldig gecorrespondeerd met een groot aantal leden. Daargelaten de vraag of die werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen aangezien FNV niet namens haar leden, maar zelf nakoming van de cao verlangt, heeft zij de hoogte van die kosten niet, althans onvoldoende, inzichtelijk gemaakt. FNV heeft onvoldoende betwist dat zij niet is ingegaan op de herhaalde uitnodiging van [geïntimeerde] om overleg te plegen. Uit de door FNV overgelegde correspondentie blijkt niet dat zij veel inspanning heeft verricht om tot een buitengerechtelijke oplossing te komen. De loonberekeningen zijn kennelijk eerst tijdens de procedure gemaakt, zodat het daarbij niet gaat om buitengerechtelijke kosten. Verder hebben FNV en [appellante 2] geen urenstaat in het geding gebracht waaruit blijkt wat er is gedaan en hoeveel tijd er is besteed anders dan aan instructie van de zaak. De kosten waarvan FNV en [appellante 2] vergoeding vorderen moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
6.20.
Grief 10is gericht tegen de compensatie van de proceskosten. Deze grief slaagt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat FNV en [appellante 2] als de grotendeels in het gelijk gestelde partij hebben te gelden. Het hof zal [geïntimeerde] daarom veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
6.21.
Uit het voorgaande volgt dat het hof aan bewijslevering niet toekomt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van eenmalige uitkeringen zijn geen grieven gericht) en de vorderingen van FNV en van [appellante 2] alsnog (grotendeels) toewijzen. Het hof acht de vorderingen niet volledig toewijsbaar.
* Het hof zal de vorderingen niet vanaf 1 januari 2010, maar vanaf 1 mei 2010 toewijzen. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen.
* De vordering achter randnummer 2 om de loonsverhogingen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 door te voeren is niet toewijsbaar, omdat uitgegaan dient te worden van de loonsverhogingen per de door de cao’s genoemde ingangsmomenten.
* De vordering achter randnummer 3 is te onbepaald voor zover deze ziet op ‘de latere versies’. FNV heeft de vorderingen uitdrukkelijk gebaseerd op de in 6.1.1 genoemde cao’s. [geïntimeerde] heeft zich niet kunnen verweren tegen eventuele cao’s die later tot stand zijn gekomen. Deze zijn in dit geding niet aan de orde. Verder geldt voor die vordering hetzelfde als bij de vordering achter randnummer 2.
* Voor de vordering achter randnummer 4 geldt eveneens dat deze een te onbepaald einde heeft. Slechts de periode van de in 6.1.1. genoemde cao’s is in deze procedure aan de orde.
* Voor de vordering achter randnummer 5 geldt dat de dwangsom wordt afgewezen. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Verder acht het hof de gevraagde termijn te kort om aan de veroordelingen te voldoen. [geïntimeerde] dient nog talloze herberekeningen uit te voeren.
* Voor de vordering achter randnummer 6 geldt voor wat betreft de gevraagde termijn hetzelfde. De vordering ziet op de uitbetaling van hetgeen waartoe [geïntimeerde] wordt veroordeeld. FNV heeft daaraan toegevoegd dat [geïntimeerde] wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover dient te voldoen en dat zij pensioenaanspraken daarover dient af te dragen. Op een vraag van het hof of FNV wel wettelijke verhoging kan vorderen nu zij zelf nakoming verlangt, heeft FNV grief 4 die betrekking heeft op de wettelijke verhoging ingetrokken. FNV heeft niet uiteengezet op welke grondslag zij wettelijke rente vordert op de afdracht van lonen aan de werknemers van [geïntimeerde] . Hetzelfde geldt voor de opbouw van pensioenaanspraken. Zij heeft niet gesteld dat een dergelijke bepaling in de cao’s, waarvan zij nakoming verlangt, is opgenomen. Zij heeft ook niet aangevoerd dat zij dit vordert als vergoeding van schade die haar leden lijden. Het hof zal deze vermeerderingen van de eis daarom afwijzen.
* Voor de vordering achter randnummer 7 geldt dat deze vordering al is toegewezen met het vonnis waarvan beroep, dat in zoverre in stand blijft. Die vordering zal daarom in hoger beroep worden afgewezen, omdat [geïntimeerde] anders twee keer tot hetzelfde zou worden veroordeeld.
* Voor de vordering achter randnummer 12 geldt dat de wettelijke verhoging wordt gematigd. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Verder kan het hof niet bepalen wanneer [geïntimeerde] in gebreke is gebleven. Dat is onvoldoende gespecificeerd en in het geheel niet nader toegelicht, zodat het hof de wettelijke rente zal toewijzen vanaf de subsidiaire datum, zijnde de dag der dagvaarding.
* De vordering achter randnummer 13 wordt afgewezen. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor zover de vorderingen van FNV zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd
en in zoverre opnieuw rechtdoende, mede op de in hoger beroep vermeerderde eis:
veroordeelt [geïntimeerde] om
1. de cao-lonen genoemd in de tabellen met salarisschalen van bijlage 2 horende bij de cao 2010-2011 en de cao 2012-2014 met terugwerkende kracht per 1 mei 2010 integraal toe te passen op alle werknemers die op die datum bij [geïntimeerde] in dienst waren of na 1 mei 2010 bij [geïntimeerde] in dienst zijn getreden;
2. de in de cao 2010-2011 en cao 2012-2014 genoemde algemene loonsverhogingen op de salarissen van de werknemers, die werkzaam waren in de periode 1 mei 2010-december 2014, of die werkzaam waren in een gedeelte van voornoemde periode, met terugwerkende kracht vanaf de data waarop die loonsverhogingen volgens die cao’s van toepassing zijn geworden, door te voeren, althans hun lonen te verhogen met de in die cao’s genoemde algemene loonsverhogingen tot het niveau van de in de salaristabellen van bijlage 2 genoemde cao-lonen per de data dat die salaristabellen van kracht werden;
3. de in de cao 2015 en cao 2016-2017 genoemde algemene loonsverhoging op de salarissen van alle werknemers door te voeren vanaf de data waarop die loonsverhogingen volgens die cao’s van toepassing zijn geworden, althans hun lonen te verhogen met de in die cao’s genoemde algemene loonsverhogingen tot het niveau van de in de salaristabellen van bijlage 2 genoemde cao-lonen per de data dat die salaristabellen van kracht werden;
4. artikel 5.3 van de cao na te leven door de salarissen van alle werknemers met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010, althans vanaf het moment dat zij na die datum in dienst zijn getreden, te verhogen met 1 salarisnummer per gewerkt dienstjaar (jaarlijkse periodieken) tot 1 januari 2018, althans tot een eerder moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
5. binnen drie maanden na betekening van dit arrest deugdelijke berekeningen en bruto/netto specificaties af te geven van al hetgeen waartoe zij op grond van het vorige is gehouden, waarbij voor iedere werknemer rekening is gehouden met het aantal bij [geïntimeerde] gewerkte dienst-/ervaringsjaren en met verhoging van 8% vakantietoeslag over de hiervoor genoemde loonaanspraken, en waarbij voor de hoogte van de verschuldigde eindejaarsuitkeringen over 2010 tot en met 2010 rekening wordt gehouden met de gecorrigeerde – na correcte toepassing van de cao’s – totale jaarsalarissen verhoogd met 8% vakantietoeslag;
6. binnen drie maanden na betekening van dit arrest tot betaling over te gaan van hetgeen waartoe [geïntimeerde] op grond van het voorgaande is veroordeeld, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 3,5% eindejaarsuitkering;
verklaart voor recht dat het salaris dat per 1 september 2010 op basis van bijlage 2 van de cao 2010-2011 aan [appellante 2] toekomt, € 1.681,- bruto per maand bedraagt;
en veroordeelt [geïntimeerde] om
€ 2.146,60 bruto te betalen ter zake achterstallig loon over de periode 1 september 2010 tot en met 30 juni 2013, alsmede tot € 171,73 bruto ter zake vakantietoeslag en € 54,59 bruto ter zake eindejaarsuitkering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2015 (tot de datum van voldoening), te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van FNV op € 102,66 aan dagvaardingskosten, op € 932,- aan griffierecht en op € 800,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en in hoger beroep op € 94,08 aan dagvaardingskosten, op € 718,- aan griffierecht en op € 3.222,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen drie maanden na betekening van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, P.P.M. Rousseau en R.J. Voorink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2018.
griffier rolraadsheer