ECLI:NL:GHSHE:2018:2563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.234.673_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 20 februari 2018 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen uit de regeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis, met het doel de schuldsaneringsregeling voort te zetten of te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2018 werd de appellante gehoord, maar haar bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder verschenen niet. Het hof constateerde dat de appellante niet naar behoren had voldaan aan haar sollicitatie- en arbeidsplicht, ondanks eerdere waarschuwingen van de rechter-commissaris. Het hof oordeelde dat de appellante onvoldoende had aangetoond dat zij arbeidsongeschikt was en dat zij niet had gesolliciteerd, wat haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling schond. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling, omdat de appellante niet had voldaan aan de voorwaarden die aan haar waren gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2018
Zaaknummer : 200.234.673/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/897 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2018, en aanvullend beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2018, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen zodat de schuldsaneringsregeling blijft lopen, dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen met een redelijke termijn, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De (op zitting van 18 april 2018 wegens afwezigheid van [appellante] aangehouden) mondelinge behandeling heeft thans voortgezet plaatsgevonden op 6 juni 2018. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. S.X.J. Zuidema, waarnemend voor mr. Loonen, gehoord. Mevrouw [appellante] , hierna te noemen: de bewindvoerder en de heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, zijn, hoewel beiden bij separate brief van 25 april 2018 op een juiste wijze door het hof zijn opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 februari 2018;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 april 2018, 11 april 2018 en 4 juni 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 april 2018;
- het ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde stuk, te weten: een emailbericht van re-integratie en participatieconsulente [re-integratie en participatieconsulente] van de gemeente Heerlen d.d. 1 juni 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit punt 2 van het door [appellante] overgelegde beroepschrift blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld. Voorts is de beschermingsbewindvoerder in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010), van welke gelegenheid in hoger beroep geen gebruik is gemaakt.
3.2.
Bij arrest van 24 december 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling door het hof uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 5 januari 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Zo heeft zij bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 24 januari 2017, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatieplicht en de arbeids- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.
2.3.
De saniet is na hoger beroep alsnog door het Gerechtshof toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens het hoger beroep heeft de saniet verklaard dat de rapportage van Margolin van 2012, waarbij aan saniet de volledige arbeids- en sollicitatieplicht is opgelegd, achterhaald is en dat er een nieuwe keuring zou plaatsvinden. De saniet heeft naar aanleiding van een gesprek bij de gemeente, nadat zij met haar vrijwilligerswerk is moeten stoppen in 2012, aangenomen dat de gemeente haar had vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht omdat de gemeente haar niet meer heeft gewezen op deze plichten. Er is echter geen beschikking overgelegd bij de bewindvoerder waaruit blijkt dat de saniet daadwerkelijk is vrijgesteld. In hoger beroep heeft de saniet verder aangeven dat er op 5 januari 2016 een soort screeningsgesprek bij de gemeente zou plaatsvinden om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen. Deze rapportage was bij het opmaken van het eerste verslag van de bewindvoerder nog niet ontvangen en de rechter-commissaris heeft de saniet, in afwachting van deze rapportage, tijdelijk vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht tot het volgende verslag. Op 1 februari 2016 heeft de saniet een maagoperatie ondergaan. De gemeente Sittard-Geleen heeft de saniet vervolgens vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht. De saniet heeft de bewindvoerder daarna niet meer geïnformeerd over haar herstel. Per 1 juni 2016 is de saniet verhuisd naar de gemeente Heerlen. Door deze gemeente is de saniet niet vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht. Vanaf 1 juni 2016 geldt daarom voor de saniet de volledige arbeids- en sollicitatieplicht. De saniet heeft echter geen sollicitatiebewijzen overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit de mate van arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft telefonisch contact opgenomen met de rechtbank en aangegeven dat zij niet bij de zitting aanwezig kon zijn als gevolg van een ongeluk, een verzwikte enkel. Zij is niet juridisch onderlegd en heeft niet kunnen vragen om 'aanhouding' omdat zij niet bekend is met die term. Zij begreep het vonnis in zoverre ook niet. De rechtbank had echter uit de afmelding moeten begrijpen dat zij wel bij de zitting aanwezig wilde zijn en derhalve impliciet om aanhouding verzocht. Het is [appellante] op dit moment niet duidelijk waarom de beschermingsbewindvoerder niet om aanhouding heeft verzocht. [appellante] is door de gemeente Heerlen vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht. Een brief van de gemeente waarin dit wordt bevestigd heeft zij ook aan de rechtbank doen toekomen. Verder geeft zij aan dat zij ook direct na verhuizing naar [plaats] , bij het aanvragen van bijstand, is vrijgesteld van de voormelde verplichtingen. Als blijkt dat zij wel degelijk al gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling en ook na de verhuizing naar [plaats] niet in staat is arbeid te verrichten wegens haar lichamelijke gesteldheid, dan kan het oordeel dat zij niet is vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht niet in stand blijven. Bijgevolg kan haar ook niet worden verweten niet te hebben gesolliciteerd en de bewindvoerder niet over die sollicitaties te hebben geïnformeerd. [appellante] heeft de bewindvoerder niet geïnformeerd over haar herstel daar dit herstel niet heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat zij wel afdoende heeft gecommuniceerd met de bewindvoerder over haar medische toestand. De beschermingsbewindvoerder heeft ook bevestigd dat er veel is gecommuniceerd, aldus [appellante] .
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij, ondanks het feit dat de sollicitatie- en arbeidsplicht onverkort voor haar van kracht is, niet heeft gesolliciteerd. Zij is en blijft van mening dat zij ook niet in staat is om arbeid te verrichten en refereert daarbij nogmaals aan het feit dat zij door de gemeente Heerlen in het kader van haar uitkering van de sollicitatieverplichting is vrijgesteld. Zij vindt een tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling dan ook te rigoureus, temeer nu zij al bijna 60 jaar oud is en daarnaast ook nagenoeg geen arbeidsverleden heeft. Haar kansen op de huidige arbeidsmarkt acht zij dan ook minimaal. Inmiddels is er door de gemeente Heerlen een onderzoek bij een verzekeringsarts van het UWV aangevraagd en [appellante] begrijpt dat, nu dit onderzoek nog plaats moet vinden en de uitkomst hiervan dus thans nog ongewis is, haar primaire verzoek, een continuering van de schuldsaneringsregeling met handhaving van de originele einddatum, niet realistisch is. Dit primaire verzoek is dus te hoog gegrepen, maar zij persisteert in ieder geval wel bij haar subsidiaire verzoek, een continuering van haar schuldsaneringsregeling met een verlenging van de looptijd. Daarbij geeft [appellante] aan zich te realiseren dat zij, indien haar schuldsaneringsregeling zou worden voortgezet en zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling, ondanks haar zelf ervaren volledige arbeidsongeschiktheid toch zal moeten gaan solliciteren. Omdat zij naar eigen zeggen niet met computers om kan gaan zal zij daarbij dan hulp (moeten) gaan zoeken, aldus [appellante] .
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft zich tijdens de schuldsaneringsregeling niet, althans onvoldoende, gehouden aan de inlichtingenplicht en arbeidsplicht. Zij heeft op 6 februari 2018 een ontheffing van de gemeente van de arbeidsplicht kunnen overleggen. Voorheen was zij niet vrijgesteld door de gemeente. De gemeente heeft [appellante] tijdelijk vrijgesteld tot 6 mei 2018, in afwachting van een rapportage c.q. onderzoek van het UWV. Ook de door [appellante] overgelegde medische gegevens bleken onvoldoende voor de rechter-commissaris en rechtbank om haar in de schuldsaneringsregeling geheel of gedeeltelijk te kunnen vrij stellen van de arbeidsplicht. [appellante] heeft evenwel bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling en in hoger beroep duidelijk verklaard dat zij wil werken en dat zij begrijpt dat een ontheffing van de gemeente niet automatisch leidt tot een ontheffing van de arbeidsplicht in de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder kan zich wel vinden in de visie van [appellante] dat zij niet haar standpunt heeft kunnen verwoorden bij de eindzitting. Dit terwijl zij zich wel had afgemeld. [appellante] heeft geen maandelijkse afdrachtverplichting aan de boedel, aldus de bewindvoerder.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Nu [appellante] in hoger beroep persoonlijk is gehoord is het feit dat zij eerder niet is gehoord, wat daar verder precies de oorzaak van was, in voldoende mate hersteld.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nogmaals en nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht niet naar behoren, is nagekomen. Er is gedurende de periode waarin de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is geweest immers slechts gedurende een beperkte periode, in casu tot 1 juni 2016, sprake geweest van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van voornoemde verplichting maar [appellante] heeft desondanks geen enkele aantoonbare sollicitatie verricht. Dat [appellante] in het kader van haar uitkering door de gemeenten Sittard-Geleen en aansluitend Heerlen gedurende een bepaalde periode van de daaraan in beginsel gekoppelde sollicitatieplicht zou zijn vrijgesteld – waarvan overigens niet voor de gehele aan de orde zijnde periode is gebleken - maakt dit geenszins anders nu een dergelijke vrijstelling – zoals ook aan [appellante] ten tijde van haar toelating is uitgelegd - niet automatisch leidt tot een zelfde beslissing ter zake de sollicitatie- en arbeidsplicht zoals die in het kader van een schuldsaneringsregeling aan een saniet wordt opgelegd. Van laatstgenoemde sollicitatieplicht kan een saniet alleen bij besluit van de rechter-commissaris worden vrijgesteld, die op basis van de beschikbare informatie een eigen beslissing neemt en ook dit was [appellante] ten tijde van de toelating in voldoende mate bekend.
3.8.3.
Daarbij komt dat [appellante] de voor haar eveneens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht evenmin naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] structureel verzuimd om haar bewindvoerder van stukken te voorzien waaruit de door haarzelf ervaren arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden vastgesteld. Daarnaast heeft [appellante] verzuimd om de bewindvoerder spontaan te berichten met betrekking tot haar herstel na haar maagoperatie. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat, temeer nu [appellante] bij herhaling door haar bewindvoerder is aangespoord en bovendien bij brief van 24 januari 2018 door de rechter-commissaris is gewaarschuwd, niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen haar niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Nu het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , al dan niet met een verlengde looptijd, te continueren. [appellante] wist immers wat er in het kader van haar schuldsaneringsregeling met betrekking tot de daaruit voor haar voortvloeiende (spontane) informatie- alsmede de sollicitatie- en arbeidsverplichting van haar werd verlangd, is bij herhaling door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris aangespoord en gewaarschuwd en heeft, ook na het vonnis waarvan beroep waarbij haar schuldsaneringsregeling onder meer vanwege het niet naar behoren nakomen van de sollicitatie- en arbeidsverplichting tussentijds werd beëindigd, volhard in haar stelling dat zij, hoewel zelfs medische verklaringen of rapportages waaruit dit in voldoende mate blijkt niet voorhanden zijn, volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Vanuit die (eigen) gedachte heeft [appellante] vervolgens nog steeds in het geheel niet gesolliciteerd hoewel zij wist dat zij hiertoe wel onverkort gehouden was. Het hof heeft er voorts gezien de opstelling van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook geen vertrouwen in dat [appellante] daadwerkelijk een andere opstelling - dan voorheen betrokken - zal gaan betrekken. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.