ECLI:NL:GHSHE:2018:2549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.220.416_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 mei 2017. De moeder, hierna aangeduid als appellante, verzoekt om een bijzondere curator te benoemen voor haar minderjarige kind, [minderjarige], en om de beschikking te vernietigen die bepaalt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader dient te zijn. De vader, verweerder in deze zaak, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De zaak betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na een langdurige en complexe scheiding tussen de ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen over [minderjarige]. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 12 april 2018 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] in overweging genomen, evenals de zorgen van de moeder over de opvoedingssituatie bij de vader. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de ontwikkeling van [minderjarige] sinds zijn hoofdverblijf bij de vader, heeft het hof geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tijdens vakanties en feestdagen, en een nieuwe regeling vastgesteld die rekening houdt met de wensen van beide ouders en de belangen van [minderjarige]. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 juni 2018
Zaaknummer: 200.220.416/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/308415 / FA RK 16-2626
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. J.M.R. Vlaar, thans mr. M.E.G. van Hout,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kolmans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2017, welk beroepschrift is aangepast ter zitting, heeft de moeder:
I. in incident verzocht om een bijzonder curator te benoemen die de belangen van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] zowel in als buiten rechte vertegenwoordigt.
Daarnaast heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
II. voor zover deze beschikking ziet op het hoofdverblijf, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] , zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder;
III. voor zover deze beschikking ziet op de verdeling van zorg - en opvoedtaken opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige] , eens in de veertien dagen contact heeft met de vader van zondagmiddag 15:30 uur tot dinsdagavond 19:00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] ophaalt bij de vader, althans een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als het hof juist acht;
IV. voor zover deze beschikking ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de feestdagen en schoolvakanties en opnieuw rechtdoende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties en feestdagen te bepalen conform hetgeen de zij heeft genoemd onder de punten 40 en 41 van het beroepschrift, althans een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties en feestdagen vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2017, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Hout;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kolmans;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 26 februari 2018. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 april 2017;
  • het faxbericht met als bijlage productie 1J behorende bij het beroepschrift van de advocaat van de moeder d.d. 1 augustus 2017;
  • de brief van de raad d.d. 9 augustus 2017 waarin de raad mededeelt niet over andere rapporten of adviezen te beschikken dan het raadsrapport van 26 januari 2017 dat reeds in het bezit van het hof is;
  • de brief van de raad d.d. [geboortedatum] 2017 met als bijlage de brief van de Raad aan de vrouw waarin de Landelijk directeur van de raad mededeelt dat hij de raad zal verzoeken om aanvullend onderzoek te doen ten aanzien van het in die brief genoemde feit dat dat uit het rapport niet blijkt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig tot stand gekomen is;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 maart 2018;
  • de brief met bijlagen van de raad d.d. 5 april 2018;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.
2.4.1.
De moeder heeft op de zitting van het hof aangegeven niet in te willen gaan op het aanbod van de man om de contactregeling van de moeder met [minderjarige] in het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zoals in de betreden beschikking bepaald, bij de man blijft, uit te breiden. Aangezien het hof zich kan voorstellen dat de moeder zich hierdoor overvallen voelde en te snel en te emotioneel op heeft gereageerd heeft het hof de moeder tot 19 april 2018 in de gelegenheid gesteld zich nogmaals uit te laten over het door de vader ter zitting gedane voorstel aangaande de uitbreiding van de contactregeling ingeval [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.
In de bijlage bij het V6-formulier van 18 april 2018 heeft de advocaat van de moeder het hof vervolgens om twee weken uitstel verzocht. Dit verzoek is door het hof toegekend.
Volgens afspraak is daarna nog de brief van 2 mei 2018 van de advocaat van de moeder ingekomen waarin de advocaat het standpunt van de moeder verwoordt.
De bijlage die met deze brief is meegestuurd en waarin de moeder enkele van haar standpunten/visies nader toelicht zal het hof buiten beschouwing laten, nu afgesproken was enkel het standpunt van de moeder ten aanzien van het aanbod tot uitbreiding van de contactregeling van de man aan het hof te doen toekomen.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Partijen noch de rechtbank hebben zich uitgelaten over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot de onderhavige verzoeken de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
3.2.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing, artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Slowakije.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] had - na de beëindiging van de relatie van de ouders - zijn hoofdverblijf bij de moeder.
Partijen oefenen sinds 9 februari 2015 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.4.
De ouders zijn sinds 2010 een zorgregeling overgekomen waarbij zij jaarlijks een schema hebben gemaakt inhoudende dat [minderjarige] in de even weken van vrijdag na school tot woensdag voor schooltijd bij de vader verbleef (inclusief het weekend) alsook in de oneven weken op maandag na schooltijd tot woensdag voor schooltijd.
3.5.1.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2016 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] in de even weken van vrijdag na schooltijd tot woensdag voor schooltijd en in de oneven weken op maandag na schooltijd tot woensdag voor schooltijd bij de vader verblijft. Daarbij is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij zich niet aan deze zorgregeling houdt.
3.5.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze beschikking is laatstelijk verlengd tot 15 augustus 2018.
3.5.3.
Bij de beschikking van 26 augustus 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de vraag bij welke ouder [minderjarige] zijn hoofdverblijf dient te hebben, of de thans bestaande contactregeling tussen [minderjarige] en zijn ouders aanpassing behoeft en indien dat het geval is welke contactregeling in dat het geval het meest in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank heeft de definitieve beslissing inzake de verzoeken betreffende het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot vervangende toestemming aangehouden in afwachting van de rapportage.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn en een regeling tot verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld waarbij:
- [minderjarige] bij de moeder verblijft gedurende een weekeinde per twee weken van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 19:00 uur en
- [minderjarige] voorts bij de moeder verblijft gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen,
een en ander door de ouders in onderling overleg nader in te vullen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in haar beroepschrift en aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
Verzoek in incident inzake benoeming bijzondere curator
Bij wege van incident verzoekt de moeder het hof een bijzondere curator te benoemen om [minderjarige] , zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Daartoe stelt zij dat [minderjarige] , gezien zijn leeftijd en houding, wellicht nog nader bevraagd dient te worden over zijn eigen wensen en ideeën ten aanzien van zijn hoofdverblijfplaats en de invulling van de zorgregeling. Een bijzonder curator kan onderzoeken of de door [minderjarige] geuite wens, met betrekking tot zijn hoofdverblijf en de zorgregeling daadwerkelijk in zijn belang is, in hoeverre hij last heeft van de conflicten tussen de ouders en of daarbij hulpverlening aan hem en /of de ouders goed zou zijn en welke hulpverlening het beste bij zijn wensen aansluit.
De moeder hecht hier waarde aan nu volgens haar de GI haar taak niet volledig heeft uitgevoerd. Dit heeft bij de moeder geleid tot een breuk in de vertrouwensrelatie met de GI.
De moeder meent dat de gezinsvoogd in het raadsrapport bovendien een zeer vertekend beeld geeft. Nu de moeder twijfels heeft over de rol van de gezinsvoogd met betrekking tot de belangenbehartiging van [minderjarige] heeft de benoeming van een bijzondere curator een grote toegevoegde waarde. Dat er een nieuwe gezinsvoogd is benoemd neemt de twijfels van de moeder niet weg.
Hoofdverblijf
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader het meest geschikt is. De rechtbank heeft zich op onjuiste informatie gebaseerd. Uit het briefrapport van de raad van 5 april 2018 volgt immers dat het raadsonderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Door de wijziging in het hoofdverblijf is het leven van [minderjarige] omgegooid. De moeder vindt [minderjarige] , nadat hij bij de vader is gaan wonen, meer teruggetrokken. Daarbij komt dat de opvoedsituatie bij de vader, ten aanzien van de betrokkenheid bij de schoolprestaties, de gang van zaken op school en de voorbereiding op de middelbare school, niet het beste bij hem aansluit. De moeder is bang dat het contact met de school over de schoolprestaties en ontwikkelingen verwateren en hij op cognitief gebied niet wordt gestimuleerd waardoor hij geen uitdaging heeft. Daarnaast stimuleert de vader [minderjarige] niet bij zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder vreest voor een sociale achterstand. De vader is ook niet in staat om [minderjarige] de nodige ruimte te geven waardoor hij kan groeien naar meer zelfstandigheid en hij zich verder kan ontwikkelen op een wijze die past bij zijn leeftijd. Uit niets blijkt dat de vader [minderjarige] helpt naar meer zelfstandigheid.
Verder mist [minderjarige] een deel van zijn Slowaakse ontwikkeling sinds hij bij de vader woont.
Nu er niet eerder een psychologisch onderzoek is verricht naar de vaardigheden van de vader als opvoeder is het de wens van de moeder dit alsnog te laten doen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De door de rechtbank opgelegde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is volgens de moeder onrechtvaardig. In de eerste plaats was het de moeder die in de eerste vier levensjaren van [minderjarige] voor hem heeft gezorgd, zij betwist dat de vader in deze periode een aanzienlijk deel van de zorgtaken op zich heeft genomen.
Daarnaast heeft de moeder geen vertrouwen in de gezinsvoogd. Deze kan niet met de moeder communiceren op een wijze zoals dat van een gezinsvoogd verwacht mag worden. Dit maakt dat de moeder er niet mee kan leven dat de visie van de gezinsvoogd een grote rol speelt in de verdeling van de zorg en opvoedingstaken, zoals bepaald in de bestreden beschikking. Bovendien is het advies van de raad op dit onderdeel gebrekkig, temeer nu de GI een vertekend beeld heeft gegeven en de raad verkeerd heeft geïnformeerd, waardoor de uitkomst van het raadsrapport voor de moeder nadelig is. Dit blijkt tevens uit de gegrondverklaring van de klachten van de moeder tegen de gezinsvoogd.
Verder stelt de vader zich volgens de moeder ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet flexibel op en ervaart zij kritiek op haar als persoon van de kant van de vader alsook van de hulpverlening. Zo herkent zij zich niet in het beeld dat door de vader wordt geschetst van haar kerkbezoek. Verder benadrukt de moeder dat zij open staat voor hulpverlening en graag wil horen wat er precies van haar verwacht wordt; zij mist een concreet stappenplan.
Tot slot meent de moeder dat de vader - gelet op zijn betrokkenheid bij de [school] waardoor hij intensief bezig is met zijn eigen ontwikkeling - geen stevige basis kan bieden aan [minderjarige] .
Vakanties
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties heeft vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] de helft van de vakanties bij de moeder verblijft en dat partijen dit in overleg verder dienen in te vullen.
Gelet op de op de communicatie tussen partijen, is het volgens de moeder in haar belang en in het belang van [minderjarige] dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakantieperiodes wordt vastgelegd. Zij verzoekt het hof om, conform het door haar overgelegde schema, de vakanties te verdelen.
3.9.
De vader verzoekt het verzoek van de moeder ten aanzien van de benoeming van een bijzondere curator af te wijzen. Hij ziet in de benoeming van een bijzondere curator geen toegevoegde waarde. Voorts heeft de vader de door de moeder geformuleerde grieven gemotiveerd betwist en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Ter zitting bij het hof heeft hij wel, in afwijking van de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking, een uitbreiding van de zorg- en contactregeling van de moeder met [minderjarige] voorgesteld.
3.10.
De raad heeft ter zitting verklaard dat het de ouderlijke verantwoordelijkheid van de ouders is om gezamenlijk een keuze te maken wat er met [minderjarige] moet gebeuren. De raad ziet derhalve geen toegevoegde waarde in de benoeming van een bijzondere curator.
De raad begrijpt dat [minderjarige] rust wil en dat hij de moeder meer wil zien. De raad is dan ook verheugd over het feit dat de vader ter zitting van het hof een uitbreiding van zorgregeling heeft voorgesteld.
3.11.
Het hof oordeelt als volgt.
Bijzondere curator
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouder of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.11.2.
Het hof ziet onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat er in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke belangenstrijd.
Ten aanzien van de strijd tussen de ouders met betrekking tot de vraag waar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient te zijn en ten aanzien van de vraag of de visie van [minderjarige] in die strijd tussen de ouders voldoende over het voetlicht is gekomen, is het hof van oordeel dat het benoemen van een bijzonder curator in deze zaak geen meerwaarde heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit tussen zijn beide ouders. Er is een ondertoezichtstelling en een jeugdzorgwerker die opkomt voor de belangen van [minderjarige] binnen dat conflict tussen zijn ouders. Weliswaar is een aantal klachten tegen de jeugdzorgwerker die in 2016 bij de ondertoezichtstelling was betrokken door de Klachtencommissie Jeugdbescherming Brabant op 9 mei 2017 gegrond verklaard maar inmiddels is er een nieuwe jeugdzorgwerker benoemd. Uit hetgeen namens de GI ter zitting is verklaard is het de wens van [minderjarige] dat zijn ouders met elkaar kunnen communiceren. Deze wens is tevens naar voren gekomen in zijn gesprekken met de kindercoach die vanuit De Combinatie Jeugdzorg is ingezet om hem te helpen bij het uiten van zijn emoties. Verder heeft hij een TOM training, gericht op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, positief afgesloten. Het hof deelt derhalve op dit moment niet de twijfels die moeder heeft over de rol van de gezinsvoogd met betrekking tot de belangenbehartiging van [minderjarige] en ziet geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat [minderjarige] aan de kindercoach, die is ingezet vanuit De Combinatie Jeugdzorg, heeft aangeven het over alles te willen hebben maar niet over zijn ouders. Het hof wil [minderjarige] op dit moment dan ook niet verder belasten.
De verwijzing van de moeder naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2016 , ECLI:NL:GHAMS:2016:1407, maakt dit niet anders.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Op 21 juli 2017 heeft de moeder een klacht ingediend bij de externe klachtencommissie van de raad waarin zij aangaf zich niet te kunnen verenigen met de inhoud van door de klachtbehandelaar namens de regiodirecteur genomen beslissing op haar op 5 april 2017 ingediende klacht bij de regiodirecteur. Bij beslissing d.d. 27 november 2017 heeft de externe klachtencommissie de door de moeder ingediende klacht op 1 onderdeel deels gegrond verklaard en zijn er vervolgens naar aanleiding van deze beslissing opnieuw gesprekken gevoerd en heeft de raad een briefrapport d.d. 5 april 2018 opgesteld en aan het hof en partijen en hun advocaten doen toekomen. Het hof ziet geen aanleiding om opnieuw onderzoek te laten doen naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en acht zich op basis van de overige stukken en hetgeen partijen ter zitting over en weer hebben gesteld voldoende voorgelicht om een beslissing inzake de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling te nemen.
3.12.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.12.3.
[minderjarige] is een 12-jarige jongen die zijn eerste levensjaren met de moeder in Slowakije heeft gewoond. In 2009 is hij met de moeder in Nederland komen wonen. Vanaf 2010 was er sprake van een ruime zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Op 9 februari 2015 kreeg de vader mede gezag. Daarna zijn er problemen ontstaan met betrekking tot de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] die uiteindelijk geleid hebben tot de bestreden beschikking. Met ingang van 20 mei 2017 woont [minderjarige] bij de vader en heeft hij een zorg- en contactregeling met de moeder bestaande uit een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag alsmede de helft van de vakanties.
[minderjarige] is een intelligente jongen van wie de sociaal-emotionele ontwikkeling zorgen baart. Verder kan hij niet goed omgaan met onverwachte situaties en veranderingen.
3.12.4.
Het hof leidt af uit hetgeen door de ouders over en weer gesteld is in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht dat de manier van opvoeden van ieder van de ouders enorm verschilt en dat dat leidt tot conflicten tussen de ouders. Te midden van die conflicten moet [minderjarige] , die loyaal is naar zijn beide ouders, zich handhaven.
13.12.5.
De ouders van [minderjarige] hebben gezamenlijk gezag en dat impliceert dat zij over en weer met elkaar rekening moeten houden bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dus ook rekening moeten houden met het feit dat de andere ouder een andere wijze van opvoeden hanteert. Zij moeten ieder de andere ouder een volwaardige plek in het leven van [minderjarige] gunnen.
Het hof stelt vast dat op dit moment de vader meer ruimte geeft aan de moeder van [minderjarige] dan andersom.
De moeder houdt vast aan haar eigen manier van opvoeden die zij de beste acht en acht het in het belang van [minderjarige] dat van haar opvoedingsstijl niet afgeweken kan worden en dat betekent volgens haar dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar bepaald moet worden. De vader krijgt daarin een beperkte plek waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen naar de vader gaat. Ook in het verleden heeft zij aan haar eigen visie op de opvoeding van [minderjarige] , zonder overleg met de vader, voorrang gegeven. Dit uitte zich bijvoorbeeld in het plan van de moeder om [minderjarige] , teneinde hem een goede opleiding en opvoeding te geven, op een school in Engeland te doen plaatsen die aansluit bij de geloofsovertuiging en geloofsbeleving van de moeder ten gevolge waarvan [minderjarige] en de vader slechts eenmaal per twee maanden contact zouden hebben. Daarbij is zij naar het oordeel van het hof volstrekt voorbij gegaan aan het feit dat de vader eveneens gezag heeft, en aan het belang van [minderjarige] en de vader bij de uitgebreide zorg- en contactregeling die was vastgesteld.
De vader gunt de moeder haar eigen plek in het leven van [minderjarige] . Dit blijkt ook uit zijn hierna onder 3.13.3. te bespreken aanbod om de omgangsregeling die er thans tussen de moeder en [minderjarige] loopt uit breiden. De vader sluit daarbij aan bij de door [minderjarige] uitgesproken wens om zijn moeder meer te zien.
Dat de moeder aan haar eigen manier van opvoeden vasthoudt en weinig bereid is om daarbij rekening te houden met de wensen van [minderjarige] , wellicht in de volle overtuiging dat die opvoedingsbeslissing in haar visie de beste beslissing voor [minderjarige] is, blijkt tevens uit het feit dat zij niet ingaat op de wens van [minderjarige] haar meer te zien. Zij houdt immers ook nu vast aan haar eigen visie dat het voor [minderjarige] , gezien zijn problematiek, het beste is om de ouder bij wie hij niet de hoofdverblijfplaats heeft maar één weekend per veertien dagen te zien.
3.12.6.
Op grond van het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat het goed gaat met [minderjarige] sinds hij (per mei 2017) bij de vader zijn hoofdverblijf heeft.
Hoewel dit, zoals de moeder terecht stelt, een ingrijpende verandering betekende in zijn leven, ervaart hij door deze wijziging rust. Dit is onder meer het gevolg van het feit dat er, ten opzichte van de eerder geldende zorgregeling, minder wisselingen plaatsvinden. Gebleken is dat duidelijkheid en stabiliteit een positieve invloed hebben op [minderjarige] .
[minderjarige] heeft inmiddels een TOM-training (Theory of Mind) gevolgd, om sociale vaardigheden te ontwikkelen. Ondanks dat daarin afstemmingsproblemen werden gezien, heeft hij ook tijdens deze training een positieve ontwikkeling laten zien en deze is uiteindelijk positief afgesloten.
Aan de kindercoach, die is ingezet vanuit De Combinatie Jeugdzorg, heeft hij aangeven het over alles te willen hebben maar niet over zijn ouders. De opdracht die hij aan de ouders meegeeft is dat zij de dingen voor samen hem kunnen regelen. De Combinatie Jeugdzorg adviseert ten behoeve van [minderjarige] een therapie waarbij er meer non-verbaal aan de slag wordt gegaan. Er is vanuit De Combinatie Jeugdzorg geen grond gezien om nog een eventueel onderzoek op te starten in verband met een eventueel autistisch spectrum.
Uit hetgeen door de GI ter zitting is verklaard begrijpt het hof dat [minderjarige] graag naar school gaat en er door school positieve ontwikkelingen worden gezien nu hij meer dan voorheen de samenwerking met andere kinderen opzoekt.
Op grond van de hiervoor geschetste recente ontwikkelingen gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder dat de opvoedsituatie bij de vader ten aanzien van de betrokkenheid bij de schoolprestaties, de gang van zaken op school en de voorbereiding op de middelbare school, niet het beste aansluit bij [minderjarige] . Ter zitting is bovendien gebleken dat de ouders gezamenlijk en naar ieders tevredenheid een middelbare school voor [minderjarige] hebben uitgezocht.
Verder blijkt niet dat de vader nalaat om [minderjarige] te stimuleren bij zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, zoals de moeder stelt, nu de vader zijn medewerking heeft verleend aan de hierboven genoemde TOM-training. Tot slot is niet gebleken dat de vader niet in staat is om [minderjarige] de nodige ruimte te geven waardoor hij kan groeien naar meer zelfstandigheid en hij zich verder kan ontwikkelen op een wijze die past bij zijn leeftijd. Verder heeft de vader gesteld, hetgeen door de moeder niet is weersproken, dat hij minder is gaan werken sinds [minderjarige] bij hem woont en hij zodoende meer tijd heeft voor zorgtaken. Het hof ziet dan ook geen reden om de vader te laten onderzoeken op zijn pedagogische vaardigheden.
Dat [minderjarige] een deel van zijn Slowaakse ontwikkeling mist sinds hij bij de vader woont is naar het oordeel van het hof geen doorslaggevende reden om tot een andere conclusie te komen. Daarbij komt dat [minderjarige] , met medewerking van de vader, onlangs een bezoek heeft kunnen brengen aan zijn familie in Slowakije. De vader heeft aangegeven dat hij inziet dat het van belang voor [minderjarige] is dat hij samen met de moeder naar Slovakije kan gaan om de band met zijn familie aldaar te onderhouden.
3.12.7.
Gelet op het bovenstaande is het hof is van oordeel dat de opvoedsituatie bij de moeder momenteel onvoldoende tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] om een goede band met zijn beide ouders te kunnen onderhouden en dat de opvoedingssituatie bij de vader wel aan die belangen tegemoet komt.
Derhalve zal het hof op grond van het voorgaande de bestreden beschikking ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] bekrachtigen.
Zorgregeling
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling, wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.13.3.
Ter zitting van het hof heeft de vader voorgesteld om de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling, waarbij [minderjarige] gedurende een weekeinde per twee weken van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 19:00 uur bij de moeder verblijft, uit te breiden en voorgesteld om deze regeling in plaats van de op de vrijdag reeds aan te laten vangen op de woensdag.
De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij dit voorstel doet mede gelet op de wens van [minderjarige] om meer tijd bij de moeder door te brengen.
De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij deze regeling niet in het belang van [minderjarige] acht. Zij acht een weekendregeling meer in zijn belang. De moeder is door het hof in de gelegenheid gesteld om zich hierover alsnog te beraden en zich op dat punt nader schriftelijk uit te laten.
In de brief van de advocaat van de moeder, van 2 mei 2018, is namens de moeder bericht dat zij haar standpunt, zoals verwoord ter zitting van het hof, te weten dat zij in het geval het hoofdverblijf bij de vader zal worden bepaald, geen uitbreiding van de huidige contactregeling wil, handhaaft.
Nu verder niet gebleken is dat de moeder zich niet kan vinden in de in de bestreden beschikking bepaalde weekendregeling waarbij [minderjarige] gedurende een weekeinde per twee weken van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 19:00 uur bij de moeder verblijft, zal het hof die regeling bekrachtigen. Het hof merkt daarbij op, mede gezien de wens van [minderjarige] om zijn moeder meer te kunnen zien, dat het partijen altijd vrijstaat om in onderling overleg deze regeling uit te breiden.
3.13.4.
Voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de feestdagen en vakanties oordeelt het hof als volgt.
Uit de stukken begrijpt het hof dat zowel de moeder als de vader behoefte heeft aan een schema wat betreft de verdeling van de vakanties. Ieder van hen heeft daartoe een voorstel gedaan.
Het hof stelt de volgende regeling vast, waarbij in het belang van [minderjarige] zo min mogelijk wisselingen zijn opgenomen. Tevens heeft het hof daarbij rekening gehouden met de wens van de vader om in het belang van [minderjarige] te bepalen dat in de zomervakantie [minderjarige] de tweede helft van deze vakanties bij de vader verblijft aangezien de aanvang van een nieuw schooljaar dan rustiger voor [minderjarige] verloopt. Tevens komt het voorstel van de vader om de mei- en de kerstvakantie steeds week-om-week af te wisselen redelijk voor.
Ten aanzien van de wens van de moeder om de mogelijkheid open houden om in de toekomst samen met [minderjarige] minimaal twee keer per jaar voor minimaal veertien dagen naar Slowakije op vakantie te gaan om kennis te kunnen maken met de cultuur en contacten te onderhouden met zijn familie gaat het hof ervan uit dat partijen hierover in onderling overleg afspraken kunnen maken. Temeer nu ter zitting de vader heeft verklaard zich flexibel op te stellen.
Een en ander leidt tot de volgende verdeling:
[minderjarige] verblijft gedurende de:
Voorjaarsvakantie: in de even jaren bij de moeder;
in de oneven jaren bij de vader.
Meivakantie: in de even jaren: de eerste week bij de moeder;
de tweede week bij de vader.
in de oneven jaren de eerste week bij de vader;
de tweede week bij de moeder.
Zomervakantie: de eerste drie weken bij de moeder;
de laatste drie weken bij de vader.
Herfstvakantie: in de oneven jaren bij de moeder;
in de even jaren bij de vader.
Kerstvakantie: in de even jaren: de eerste week bij de vader;
de tweede week bij de moeder.
in de oneven jaren: de eerste week bij de moeder;
de tweede week bij de vader.
Religieuze feestdagen
3.13.5.
Vanuit religieus oogpunt is het voor de moeder en [minderjarige] eveneens van belang een duidelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te maken ten aanzien van de religieuze feestdagen. De moeder wil dan samen met [minderjarige] naar de kerk kunnen gaan.
Bij gebreke aan een duidelijke benoeming van deze dagen en het ter zitting door beide ouders onderschreven belang van [minderjarige] om zo min mogelijk wisselingen te moeten ondergaan, wijst het verzoek van de moeder op dit punt af. Het hof gaat er vanuit dat de ouders in staat zijn hierover, al dan niet onder begeleiding van de gezinsvoogd, in onderling overleg en gelet op de belangen van [minderjarige] afspraken te maken.
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de schoolvakanties en feestdagen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de schoolvakanties en feestdagen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wat betreft de vakanties tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Slowakije, de volgende regeling vast:
[minderjarige] verblijft gedurende de:
Voorjaarsvakantie: in de even jaren bij de moeder;
in de oneven jaren bij de vader.
Meivakantie: in de even jaren: de eerste week bij de moeder;
de tweede week bij de vader.
in de oneven jaren de eerste week bij de vader;
de tweede week bij de moeder.
Zomervakantie: de eerste drie weken bij de moeder;
de laatste drie weken bij de vader.
Herfstvakantie: in de oneven jaren bij de moeder;
in de even jaren bij de vader.
Kerstvakantie: in de even jaren: de eerste week bij de vader;
de tweede week bij de moeder.
in de oneven jaren: de eerste week bij de moeder;
de tweede week bij de vader,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.