Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , is [de minderjarige] op 22 januari 2013 voorlopig onder toezicht gesteld. De zorgen kwamen met name voort uit de voortdurende strijd tussen de ouders over de opvoeding van [de minderjarige] en de invulling en uitvoering van de zorgregeling. In mei 2013 is voor zowel de ouders als [de minderjarige] hulpverlening door de Opvoedpoli ingezet. In verband met spanningsklachten, tics en een achterstand in het motorisch handelen is [de minderjarige] bij de Opvoedpoli onder meer behandeld door een kinderpsychiater en heeft zij sensomotorische therapie gekregen. Door de Opvoedpoli is geconstateerd dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders, dat dit veel spanning en onrust bij haar veroorzaakt en dat de ouders hun houding ten opzichte van elkaar en ten opzichte van [de minderjarige] moeten veranderen. De moeder is overbezorgd en de vader bagatelliseert de problematiek, aldus de Opvoedpoli. Het traject bij de Opvoedpoli is in augustus 2014 beëindigd. Een voortzetting van de behandeling van [de minderjarige] bij de Opvoedpoli werd niet in het belang geacht van [de minderjarige] aangezien de verhalen van [de minderjarige] over haar situatie bij de ouders in de loop van de behandeling complexer werden, [de minderjarige] niet wilde dat hierover met de ouders gesproken werd en dit de spanning voor [de minderjarige] verhoogde. [de minderjarige] liet voorts vanaf medio 2014 zowel bij de moeder en de vader thuis als op school in toenemende mate spanningsgerelateerd gedrag en daaraan gekoppelde dwanghandelingen zien. In oktober 2014 is in dit verband hulpverlening door de Bascule gestart voor behandeling van [de minderjarige] . Door de Bascule is geconstateerd dat de ouders een verschillende visie hebben op de (oorzaak van de) problematiek van [de minderjarige] .
Op 16 december 2014 heeft een intake bij Mentrum plaatsgevonden. De ouders en [de minderjarige] hebben vervolgens bij Mentrum deelgenomen aan de module “Kinderen uit de Knel”. Op 23 juni 2015 heeft een evaluatie plaatsgevonden en is een vervolgaanbod door Mentrum besproken. Gebleken is dat het als gevolg van de verstoorde verhouding tussen de ouders niet gelukt is om een werkbaar plan op te stellen en verdere hulpverlening door Mentrum is dan ook niet van de grond gekomen.
Uit het tussentijdse evaluatieverslag van 20 januari 2015 van de Bascule blijkt dat de dwanghandelingen van [de minderjarige] bij de moeder thuis onder controle zijn, dat [de minderjarige] bij de vader nog wel dwanghandelingen laat zien die gerelateerd zijn aan haar halfbroertje [A] en dat de vader in dit verband ouderbegeleiding krijgt.
Bij beschikking van 11 maart 2015 van de rechtbank Amsterdam is - conform het advies van de Raad in het raadsrapport van 14 november 2014 - een co-ouderschapsregeling bepaald waaraan door de ouders vervolgens uitvoering is gegeven. Op 12 juli 2015 heeft zich een incident voorgedaan waarbij [de minderjarige] weggelopen is bij de vader, naar de moeder is gegaan en aan de moeder verteld heeft dat zij geslagen was door de vader en dat zij niet meer naar de vader wilde. De moeder heeft [de minderjarige] daarop laten onderzoeken door het AMC en zij heeft de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader stopgezet. Uit het onderzoek door het AMC is lichamelijk gezien niets verontrustends naar voren gekomen maar door het AMC is geconstateerd dat [de minderjarige] een manipulatief en dwingend meisje is. Door de vader is later bevestigd dat hij [de minderjarige] een klap tegen haar hoofd gegeven heeft. Gebleken is dat de moeder [de minderjarige] vervolgens de eerste anderhalve week na de zomervakantie van 2015 niet naar school heeft laten gaan en dat zij bij dagvaarding van 19 augustus 2015 in kort geding onder meer de schorsing van voornoemde co-ouderschapsregeling verzocht heeft. De gevraagde voorziening is bij vonnis in kort geding van 10 september 2015 afgewezen.
Uit de rapportage van 28 augustus 2015 van de GI zijn als zorgpunten opgenomen dat [de minderjarige] bepalend en claimend gedrag vertoont, dat zij zich buiten de groep stelt door ouwelijk en wijs gedrag te vertonen, dat zij spanningsklachten heeft en moeite heeft met het reguleren van spanning en dat [de minderjarige] last heeft van een loyaliteitsconflict en klem zit tussen haar ouders. Voorts zijn als zorgpunten opgenomen dat de moeder niet aanspreekbaar is op haar rol in de problematiek van [de minderjarige] en dat zij [de minderjarige] niet begrenst en dat de vader het lastig vindt om zich in te leven in de behoeften van [de minderjarige] en dat hij zo nu en dan emotioneel (boos) kan reageren op de gedragingen van [de minderjarige] .
In september 2015 heeft drs. R.J. Verboom op initiatief van de moeder onderzoek gedaan naar haar persoonlijkheid. Uit het verslag van dit onderzoek valt op te maken dat er geen persoonlijkheidsproblematiek of persoonlijkheidsstoornis bij de moeder is geconstateerd.
Bij beschikking van 15 oktober 2015 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend en [de minderjarige] verblijft sinds 16 oktober 2015 in een therapeutisch pleeggezin van de Bascule. Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] profiteert van de rust en de structuur die haar geboden worden in het pleeggezin en dat de pleegmoeder goed reageert op het problematische gedrag van [de minderjarige] en dat dit gedrag is afgenomen. Uit het behandelplan van de Bascule dat op 12 januari 2016 met onder andere de ouders is besproken, blijkt dat er bij [de minderjarige] eind 2015 een psychologisch onderzoek en een sociaal-emotioneel onderzoek zijn afgenomen en dat er een psychiatrische observatie heeft plaatsgevonden. De Bascule adviseert onder meer een aanvullend sociaal-emotioneel onderzoek en individuele therapie.