ECLI:NL:GHSHE:2018:253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
200.219.345_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de procedure in hoger beroep tot na cassatieverzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een arbeidsrechtelijke kwestie. De zaak is ontstaan uit een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de appellante, een natuurlijke persoon, en de verweerster, een stichting, betrokken zijn. De procedure in hoger beroep is gestart na een tussenbeschikking van het hof op 14 december 2017. De verweerster heeft verzocht om verlof voor het instellen van cassatie tegen de tussenbeschikking, en heeft tevens gevraagd om schorsing van de procedure in afwachting van de cassatieprocedure. De appellante heeft hiertegen ingebracht dat de verweerster zelf kan beoordelen of cassatie mogelijk is en dat de procedure niet automatisch geschorst wordt door het instellen van cassatie. De appellante heeft bovendien aangegeven dat zij een zwaarwegend financieel belang heeft bij een spoedige beslissing, aangezien haar hypotheekbetalingen in gevaar komen.

Het hof heeft overwogen dat zowel de stichting als de appellante belang hebben bij een beslissing in cassatie over de rechtsgeldigheid van het ontslag, wat ook invloed kan hebben op de te nemen vervolgbeslissingen. Het hof heeft daarom het verzochte verlof verleend en de procedure in hoger beroep geschorst tot het moment waarop de meest gerede partij na de cassatieprocedure verzoekt om de zaak opnieuw in behandeling te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 januari 2018
Zaaknummer : 200.219.345/01
Zaaknummer eerste aanleg : 5850661 AZ VERZ 17-46
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. L.A.M. Plantaz te Heerlen,
tegen
[de stichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de stichting] ,
advocaat: mr. E.V.C. Savelkoul te Heerlen,
in vervolg op een tussenbeschikking van het hof van 14 december 2017 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 5850661 AZ VERZ 17-46 gegeven beschikking van 12 juni 2017 in de zaak tussen [appellante] als verzoekster en verweerster op het zelfstandig verzoek van [de stichting] en [de stichting] als verweerster, tevens zelfstandig verzoekster.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 14 december 2017;
  • een brief van de advocaat van [de stichting] van 8 januari 2018, houdende het (voorwaardelijk) verzoek tot het verlenen van verlof voor het instellen van casstatie;
  • de brieven van de grieffier aan partijen van 10 januari 2018;
  • een brief van de advocaat van [appellante] van 17 januari 2018;
  • een brief van de asdvocaat van [de stichting] van 17 januari 2018.
5.2.
Het hof heeft vervolgens een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
[de stichting] heeft bij brief van 8 januari 2018 het hof verzocht, voorwaardelijk, voor zover de beschikking niet als deeluitspraak/-beschikking kan worden beschouwd, om haar verlof te verlenen om cassatie in te stellen tegen de gegeven tussenbeschikking en, hangende de cassatieprocedure, de onderhavige procedure voor het hof te schorsen.
6.2.
[appellante] heeft doen aanvoeren dat [de stichting] zelf aan de hand van het bepaalde in artikel 401a Rv. kan beoordelen of cassatie mogelijk is. Voorts heeft zij doen opmerken dat het instellen van cassatie niet betekent dat de onderhavige procedure wordt geschorst. [appellante] merkt op dat zij een zwaarwegend financieel belang heeft bij een beslissing, omdat de betaling van de hypotheek voor haar woning in gevaar komt en dat om die reden zo spoedig mogelijk een oordeel dient te volgen over de vergoedingen die aan haar betaald moeten worden.
6.3.
[de stichting] heeft daarop geantwoord dat het haar niet gaat om een beslissing op de vraag of de tussenbeschikking een deeluitspraak is of niet, maar dat zij zich slechts wil verzekeren van ontvankelijkheid in casstie voor zover de tussenbeschikking geen deelbeslissing is.
6.4.
Het hof overweegt nu als volgt.
Het hof is van oordeel dat, mede met het oog op het al dan niet moeten maken van kosten voor een uit te voeren onderzoek door een deskundige, zowel [de stichting] als [appellante] belang hebben bij een beslissing in cassatie over het oordeel met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het ontslag. Een dergelijke beslissing kan ook van belang zijn voor een eventueel nog aan de orde komende vervolgbeslissing van het hof, met inbegrip van een beslissing over de omvang van verlangde vergoedingen. Met het oog daarop en voor zover noodzakelijk – eenmaal in cassatie kunnen immers ook kwesties aan de orde worden gesteld waarop nog niet definitief is beslist – zal het hof daarom het verlangde verlof verlenen.
6.6.
De gegeven tussenbeschikking is, voor zover deze een eindbeslissing bevat, niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ingevolg artikel 404 Rv. heeft het instellen van cassatie in dat geval van rechtswege schorsende werking. Het hof zal de procedure in hoger beroep derhalve schorsen tot het moment waarop de meest gerede partij na afsluiting van de procedure in cassatie verzoekt om de zaak opnieuw in behandeling te nemen.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
verleent, voor zover noodzakelijk, het verzochte verlof;
reserveert een beslissing met betrekking tot de kosten tot aan de te geven eindbeschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Cremers, J.M.H. Schoenmakers en
D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.