Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
zaak-/rolnummer C/01296886 / HAZA 15-545 gewezen vonnis van 16 november 2016.
5.Het verloop van de procedure
- het pleidooi, waarbij de advocaat van [appellant] pleitnotities heeft overgelegd;
- de bij H12-formulier van 19 april 2018 van de zijde van [appellant] toegezonden productie, die de advocaat van [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
6.De beoordeling
Voorts heeft [appellant] in de memorie van grieven gevorderd de onderhavige zaak te voegen met de hierboven vermelde bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.113.097/01.
Ten tweede voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte de kosten voor de werkzaamheden na 2 oktober 2008 niet volledig in mindering heeft gebracht op de declaraties, terwijl aan de relatie tussen partijen op 2 oktober 2008 een einde was gekomen. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte gekeken naar de wijze waarop partijen uit elkaar zijn gegaan en naar het feit dat de Raad van Toezicht ter zake van deze posten al behoorlijk had gematigd. De rechtbank heeft niet getoetst of de betreffende werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en nodig, nuttig, doelmatig etc. zijn geweest in de zin van de WTBZ ten behoeve van [appellant] en/of de zaak tegen [eiser] .
Ten derde voert [appellant] aan dat de rechtbank te vergaand de strekking en reikwijdte van de zelfstandige matigingsbevoegdheid binnen de WTBZ en de toepasselijkheid daarvan heeft beperkt.