In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Gemeente Hulst tegen [de bierbrouwerij] en [geintimeerde 2]. De zaak betreft de huurbeëindiging van een bedrijfsruimte door de gemeente wegens dringend eigen gebruik. De gemeente heeft een vordering tot huurbeëindiging ingesteld, waarbij zij tevens een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten heeft gevorderd. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 2 mei 2017 geoordeeld dat de vordering van de gemeente tot huurbeëindiging toewijsbaar is, maar heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun verhuis- en inrichtingskosten te begroten.
In het arrest van 23 januari 2018 heeft het hof de begrotingen van de verhuis- en inrichtingskosten van zowel [de bierbrouwerij] als [geintimeerde 2] beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vordering van [de bierbrouwerij] ter zake van verhuis- en inrichtingskosten niet toewijsbaar is, omdat de opgevoerde kosten niet onder de relevante wettelijke bepalingen vallen. Voor [geintimeerde 2] heeft het hof echter wel een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten vastgesteld, maar onder de voorwaarde dat hij binnen een jaar na het arrest een horecaonderneming op een andere locatie gaat exploiteren.
Het hof heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld haar vordering tot huurbeëindiging in te trekken, nu er een bedrag is vastgesteld ter tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten van [geintimeerde 2]. Indien de gemeente haar vordering niet intrekt, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en de huur beëindigen. De uitspraak bevat ook bepalingen over de proceskosten en de schadeloosstelling ex artikel 7:309 lid 1 BW, waarbij het hof de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure voor verdere beoordeling.