6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [ex-partner] en [geïntimeerde] waren gehuwd en zijn op 18 juli 1986 gescheiden. Het echtscheidingsvonnis is op 21 oktober 1986 ingeschreven.
- Op 8 februari 2002 heeft [financieringen] financieringen een persoonlijk krediet overeenkomst gesloten met [ex-partner] . De overeengekomen kredietsom is € 31.765,00, te vermeerderen met € 8.326,00 aan kredietvergoeding, terug te betalen in 60 maandelijkse termijnen van
€ 668,19. Onder de overeenkomst staat ook de naam van [geïntimeerde] vermeld en bij haar naam staat een handtekening (./. 1 bij inleidende dagvaarding).
- Bij brieven van 19 augustus 2002 en 30 september 2002 aan [ex-partner] zegt [financieringen] de overeenkomst op en vordert zij het openstaande bedrag van ruim € 37.000,00.
- Bij brief van 24 maart 2002 aan [ex-partner] wordt nogmaals om betaling verzocht.
- Op 11 september 2006 zou de openstaande vordering € 19.628,62 bedragen.
- Bij brief van 29 november 2006 wordt [geïntimeerde] door [onderneming] (rechtsopvolger van [financieringen] ) aangeschreven en verzocht te betalen.
- In haar brief van 29 november 2006 aan [ex-partner] vermeldt [onderneming] akkoord te gaan met het betalingsvoorstel van [ex-partner] (€ 600,00 per 3 maanden). De brief is door [ex-partner] voor akkoord getekend.
- Met haar brieven van 10 januari 2007 en 19 juni 2007 stuurt [onderneming] betalingsverzoeken aan [ex-partner] . Op 13 juli 2007 wordt een aankondiging dagvaarden aan [ex-partner] gestuurd.
- Bij brief van 11 april 2008 schrijft [onderneming] (de rechtsvoorganger van [appellante] ) [geïntimeerde] aan en verzoekt tevergeefs om betaling.
6.2.1.In de onderhavige procedure (ingeleid door de dagvaarding van respectievelijk 25 en 26 april 2013 tegen de zitting van 29 augustus 2013) vordert [appellante] de hoofdelijke veroordeling van [ex-partner] en [geïntimeerde] , bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [appellante] van € 31.513,60, te vermeerderen met de contractuele rente ad 10% per jaar over een bedrag van € 19.628,62 vanaf 4 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en met hoofdelijke veroordeling van [ex-partner] en [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde, met bepaling dat [ex-partner] en [geïntimeerde] deze kosten binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [appellante] moeten voldoen, bij gebreke waarvan zij daarover de wettelijke rente verschuldigd worden.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Blijkens onderhandse akte van 17 januari/8 februari 2002 heeft (de rechtsvoorganger van) [appellante] aan [ex-partner] en [geïntimeerde] een persoonlijke lening verstrekt tot een bedrag van
€ 31.765,00, te vermeerderen met de kredietvergoeding van € 8.326,40. Overeengekomen is dat het bedrag in 60 maandelijkse termijnen van elk € 668,19 zou worden terug betaald. Bij niet-nakoming van hun verplichtingen zouden [ex-partner] en [geïntimeerde] over het alsdan openstaande bedrag rente verschuldigd zijn van 10% per jaar. Alle op grond van de overeenkomst aan [appellante] verschuldigde bedragen zijn ineens opeisbaar geworden, omdat [ex-partner] en [geïntimeerde] gedurende meer dan twee maanden achterstallig waren in de betaling van een maandtermijn en, na aanmaningen en sommaties en beëindiging van de overeenkomst ook nalatig zijn gebleven in de volledige nakoming van hun verplichtingen.
6.2.3.Op 5 augustus 2013 (dus vóór de aangezegde zittingsdatum van 29 augustus 2013) stuurt [ex-partner] een brief aan het kantongerecht te Eindhoven. In die brief schrijft hij, kort weergegeven, dat [geïntimeerde] geen partij bij de kredietovereenkomst is, want hij heeft haar handtekening vervalst onder het contract met [financieringen] . Zij wist daar niet van. Hij geeft aan geen contact meer met zijn ex-vrouw te hebben. Hij stelt verder geen geld te hebben. Alles is aan gokken opgegaan. Als hij weer een normaal leven leidt en geld heeft, zal hij terug betalen. Ten slotte vermeldt [ex-partner] dat hij in Turkije verblijft en dat hij niet naar Nederland zal komen.
6.2.4.De kantonrechter heeft vervolgens op 17 oktober 2013 een tussenvonnis gewezen. In dit tussenvonnis 2013 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [appellante] in verband met het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 van de WCK. In het vonnis is vermeld dat (alleen) [ex-partner] in persoon is verschenen.
6.2.5.Bij eindvonnis van 28 november 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] toegewezen. Het eindvonnis vermeldt dat tegen gedaagde partij verstek is verleend. Op 24 juni 2014 is het eindvonnis niet in persoon aan [geïntimeerde] betekend.
6.2.6.[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 28 januari 2015 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 28 november 2013. In (voorwaardelijke) reconventie vordert [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat de bevoegdheid om de rentevordering tegen haar te incasseren is verjaard op grond van artikel 3:324 BW.
6.2.7.Bij tussenvonnis van 26 februari 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 7 april 2015 plaats gevonden.
6.2.8.De kantonrechter heeft vervolgens op 2 juli 2015 weer een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is onder meer geoordeeld dat [geïntimeerde] terecht het rechtsmiddel van verzet had aangewend tegen het volgens de kantonrechter bij verstek gewezen vonnis van 28 november 2013. Verder is weer een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op
17 augustus 2015 plaats gevonden.
6.2.9.Bij tussenvonnis van 24 september 2015 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat [geïntimeerde] ontvankelijk is in het door haar ingestelde verzet. Verder heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van aktes door beide partijen.
6.2.10.De kantonrechter heeft vervolgens in het eindvonnis van 3 december 2015 beslist dat de vordering van [appellante] is verjaard. Het vonnis van 28 november 2013 wordt vernietigd en de vorderingen in conventie van [appellante] worden alsnog afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. Ook is beslist dat de voorwaardelijke vordering in reconventie geen bespreking behoeft en dat de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.