ECLI:NL:GHSHE:2018:2423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
200.132.449_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling in effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen [geïntimeerde]. Dexia had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] in verband met een effectenleaseovereenkomst, de WinstVerDriedubbelaar, die op 7 december 2000 was aangegaan. [geïntimeerde] had de overeenkomst ontbonden op grond van dwaling, omdat zij niet goed geïnformeerd was over de risico's van de overeenkomst. De kantonrechter had de vordering van Dexia afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij Dexia was veroordeeld tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde bedragen.

In hoger beroep heeft Dexia vijf grieven aangevoerd, waaronder het betwisten van het beroep op dwaling door [geïntimeerde]. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] terecht een beroep op dwaling heeft gedaan, omdat Dexia haar mededelingsplicht heeft geschonden door essentiële informatie over de risico's van de effectenleaseovereenkomst niet te verstrekken. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. De grieven van Dexia zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij Dexia is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aanbieden van complexe financiële producten en de noodzaak om consumenten adequaat te informeren over de risico's die aan dergelijke producten verbonden zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.132.449/01
arrest van 5 juni 2018
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 april 2013, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen Dexia als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 233090/12-544)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is met de rechtsvoorgangster van Dexia op 7 december 2000 een overeenkomst tot effectenlease aangegaan met de naam WinstVerDriedubbelaar. Daarbij leende [geïntimeerde] een bedrag van € 15.509,76 van Dexia, waarmee is belegd in drie beursfondsen. De overeenkomst had een looptijd van drie jaren. Contractueel mocht [geïntimeerde] de rente op de lening betalen in 36 maandelijkse termijnen gedurende de looptijd, maar [geïntimeerde] heeft de verschuldigde rente ad € 2.928,26 ineens en vooruit aan Dexia betaald. De eindafrekening d.d. 8 december 2003 kwam uit op een restschuld van € 10.711,40.
b. [gemachtigde] heeft als gemachtigde van [geïntimeerde] bij brief van 10 april 2007 onder meer aan Dexia meegedeeld dat [geïntimeerde] het contract tot effectenlease ontbindt, dan wel vernietigt op diverse gronden, waaronder dwaling (art. 6:228 BW) onder het voorbehoud van nader aan te voeren gronden. Tevens is Dexia gesommeerd tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van het bedrag dat zij aan Dexia heeft betaald.
c. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, nadat de Duisenberg- regeling algemeen verbindend was verklaard.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Dexia, na vermindering van eis, in conventie [geïntimeerde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.619,17 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2003 en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 700,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2012.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Dexia, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] is met Dexia, althans haar rechtsvoorganger, een overeenkomst aangegaan met het contractnummer [contractnummer] . Na het beëindigen van de overeenkomst is er een restschuld ontstaan. Dexia heeft erkend dat zij haar zorgplicht bij het aanbieden van deze overeenkomst jegens [geïntimeerde] heeft geschonden en zij heeft gesteld dat daarom, uitgaande van het hofmodel, tweederde van de restschuld voor haar rekening komt. Daarnaast heeft zij erkend dat de overeenkomst tot effectenlease [geïntimeerde] een onaanvaardbare financiële last heeft opgelegd, zodat, gelet op het hofmodel, tweederde van de inleg (betaalde termijnen en rente) voor rekening van Dexia komt. Na verrekening van de vergoeding uit de restschuld (€ 7.141,29) en de inleg (€ 1.950,94), resteert nog een bedrag van € 1.619,17, welk bedrag [geïntimeerde] vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten aan Dexia dient te voldoen.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
[geïntimeerde] vordert in reconventie:
a. te verklaren voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd op grond van dwaling;
b. Dexia te veroordelen om terug te betalen al hetgeen krachtens die overeenkomst is betaald, met wettelijke rente;
c. te verklaren voor recht dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden en [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze heeft benaderd en heeft bewogen om de overeenkomst met Dexia aan te gaan en aansprakelijk is voor de volledige als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade;
d. terugbetaling van het bedrag van € 2.928,96 met wettelijke rente;
e. vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
f. bevel tot mededeling aan de Stichting BKR dat de A-codering kan worden geschrapt.
3.2.5.
Dexia heeft de reconventionele vorderingen bestreden.
3.2.6.
In het eindvonnis van 29 april 2013 heeft de kantonrechter de vordering van Dexia in conventie afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat de reconventionele vordering onder 3.2.4. sub f in die zin is toegewezen dat Dexia is veroordeeld om aan de Stichting BKR mee te delen dat [geïntimeerde] aan de overeengekomen verplichtingen heeft voldaan. Dexia is zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
Dexia heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Dexia heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen in conventie en tot het alsnog afwijzen van de reconventionele vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4.
Grief I betreft het beroep op dwaling van [geïntimeerde] , voor zover dat is gebaseerd op de daaraan ten grondslag gelegde stelling dat zij de overeenkomst heeft afgesloten onder invloed van de volgende verkeerde voorstelling van zaken: [geïntimeerde] was onbekend met de specifieke risico's van het contract, in het bijzonder de mogelijk negatieve gevolgen van de optieconstructie daarvan. Dexia heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. [geïntimeerde] stelt dat zij de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten en stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst op grond van dwaling reeds rechtsgeldig bij brief van 10 april 2007 buitengerechtelijk is vernietigd door haar gemachtigde. De grief van Dexia komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op dwaling heeft gehonoreerd.
3.4.1.
In de toelichting op de grief betwist Dexia dat [geïntimeerde] zich met succes op dwaling kan beroepen en voert daartoe het volgende aan.
[geïntimeerde] stelt dat zij bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gedwaald omtrent de optieconstructie. De overeenkomst zou moeten worden vernietigd omdat Dexia onvolledige inlichtingen zou hebben gegeven over de constructie van haar effectenlease-overeenkomst. [geïntimeerde] neemt hiermee echter een achterhaald standpunt in. De mogelijkheid om op deze grond een beroep op dwaling te doen is reeds door de Hoge Raad in de arresten van juni 2009 afgewezen. Uit artikel 6 van de overeenkomst blijkt dat driemaal eenzelfde pakket aandelen wordt gekocht voor dezelfde prijs. [geïntimeerde] wist dit, althans zij had dit kunnen weten als zij zich de nodige inspanningen had getroost om de overeenkomst te begrijpen.
Dexia betwist dat een medewerker van Dexia [geïntimeerde] zou hebben geïnformeerd dat er geen risico's aan het product waren verbonden. Voorts betwist Dexia dat zij [geïntimeerde] zou hebben "bestookt" met misleidende brieven en brochures. Dexia heeft [geïntimeerde] op eigen verzoek op enkele momenten informatie over het product de WinstVerDriedubbelaar toegestuurd. Dexia heeft in deze brieven en brochures weliswaar vermeld dat het aandelenpakket [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] over de laatste zeven periodes van drie jaar een stijging van gemiddeld 28% kende, maar daarmee verstrekte Dexia nog geen onjuiste informatie. Het feit dat [geïntimeerde] op basis van deze brief en brochure (kennelijk) heeft geconcludeerd dat er geen enkel risico aan het product was verbonden, dient volgens Dexia voor eigen rekening en risico van [geïntimeerde] te blijven. Zoals ook volgt uit het arrest HR 5 juni 2009, LJN: BH2815 (Dexia-De Treek) is het een feit van algemene bekendheid dat er risico's kleven aan het beleggen in effecten en volgen de risico's die aan een overeenkomst van effectenlease kleven duidelijk uit de overeenkomst zelf. Ook [geïntimeerde] was met deze informatie bekend, althans had met deze informatie bekend moeten zijn.
3.4.2.
Het hof stelt bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] zich met succes op dwaling kan beroepen het volgende voorop.
Ingevolge artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Op grond van artikel 6:228 lid 2 BW is een vernietiging wegens dwaling desondanks niet mogelijk indien de dwaling een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
3.4.3.
De volgende feiten staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, tussen partijen vast.
(i) de persoonlijke omstandigheden van de afnemer van het product
[geïntimeerde] heeft een MTS-opleiding en was werkzaam als instrumentenmaakster toen zij op 23-jarige leeftijd volledig arbeidsongeschikt werd. Zij was niet financieel onderlegd, laat staan dat zij verstand had van een ingewikkelde aandelenleaseconstructie. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tot effectenlease was [geïntimeerde] een alleenstaande vrouw van 31 jaar. Zij ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering van slechts € 763,70 netto per maand. Omdat zij vanaf haar 23e jaar arbeidsongeschikt is geworden, heeft zij nauwelijks tot geen pensioen opgebouwd. [geïntimeerde] wilde om haar financiële toekomst veilig te stellen een hoger rendement op haar spaargeld realiseren. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tot effectenlease stond een bedrag van f. 8.507,05 oftewel € 3.860,33 op haar spaarrekening. [geïntimeerde] wilde dit spaargeld gebruiken voor haar oudedagsvoorziening
(ii) de aard van het product
Vast staat dat [geïntimeerde] op 7 december 2000 met (de rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst tot effectenlease is aangegaan met de naam WinstVerDriedubbelaar. Daarbij leende zij een bedrag van € 15.509,79 van Dexia, waarmee is belegd in slechts drie beursfondsen, te weten [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] . De overeenkomst had een looptijd van drie jaren. Daarbij was contractueel bepaald dat er gedurende de overeenkomst drie in fondsen en aantallen gelijke pakketten van aandelen ingekocht zouden worden tegen dezelfde prijs (koers), telkens aan het begin van ieder contractjaar (door middel van een calloptie). Er was voor de afnemer ( [geïntimeerde] ) geen mogelijkheid tot (tussentijdse) beëindiging van het contract of het wisselen van aandelenpakketten.
(iii) risico van het product
Bij tegenvallende koersresultaten had [geïntimeerde] geen enkele mogelijkheid om het verlies op te vangen (geen put opties). Bij koersdaling ontstaat een verlies vanwege de verplichting om de aandelen tegen de reeds overeengekomen prijs aan te schaffen.
(iv) de wijze waarop het product is aangeboden aan de afnemer
Naar aanleiding van een paginavullende advertentie in de krant over de WinstVerDriedubbelaar heeft [geïntimeerde] contact opgenomen met Dexia om daarnaar te informeren. Dexia heeft aan [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de volgende informatie verstrekt. In de door Dexia verstrekte brieven en brochures werden de effecten omschreven als "solide" en "stuk voor stuk betrouwbare en vooraanstaande hoofdfondsen". De laatste brief en brochure van 23 november 2000, die [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, bevat de volgende informatie:
Brief: "Profiteer nu van de koersstijgingen" en "U wordt volledig geïnformeerd"
Brief en achterzijde brochure: "Over de laatste 7 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] gemiddeld 28%".
(v) wetenschap van (de juiste) stand van zaken over de korte termijn resultaten
Twee jaren voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst terzake van de WinstVerDriedubbelaar met [geïntimeerde] vertoonden de aandelenfondsen ( [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] ) een zeer instabiel koersverloop met structureel dalende koersen. Het gemiddelde koersverlies was tussen 4 januari 1999 en 6 december 2000 (datum aankoop effecten voor [geïntimeerde] ) ruim 55%. De koersdaling over de laatste 2 jaren (tussen 4 januari 1999 en 6 december 2000) bedroeg voor [beursfonds 1] 66%, voor [beursfonds 2] 68% en voor [beursfonds 3] 33%, alles in een structureel dalende markt. Dexia heeft niet bestreden dat zij dit wist.
(vi) Dexia heeft voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de hiervoor onder (v) vermelde informatie niet aan [geïntimeerde] verstrekt.
3.4.4.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] (een potentiële particuliere belegger, die geen ervaring heeft op het gebied van beleggingen) tegen voormelde achtergrond Dexia als professionele financiële instelling terecht verwijt dat zij haar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst specifiek had dienen in te lichten over het sterk dalende koersverloop van de fondsen [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] waarin zou worden belegd, allen in de twee jaar voor het afsluiten van de overeenkomst. Juist vanwege de korte looptijd van het financiële product (slechts 3 jaar) was het van cruciaal belang dat deze essentiële informatie werd vermeld, omdat deze informatie een meer reëel beeld van de risico's had gegeven. Bij een koersdaling ontstaat immers (direct) een verlies vanwege de verplichting om de aandelen tegen de reeds overeengekomen prijs te kopen. Zo kocht Dexia het tweede en derde pakket aandelen aan tegen een prijs van € 5.169,92 toen de waarde slechts € 3.432,74 respectievelijk nog slechts € 2.108,40 bedroeg.
Onder deze omstandigheden is het hof met [geïntimeerde] van oordeel dat Dexia haar mededelingsplicht tegenover [geïntimeerde] heeft geschonden, nu zij alleen de positieve informatie over de in het verleden met deze aandelen behaalde rendementen aan [geïntimeerde] heeft gepresenteerd: "
Over de laatste 7 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket [beursfonds 1] , [beursfonds 2] en [beursfonds 3] gemiddeld 28% per jaar"en benadrukt "
Profiteer nu van de koersstijgingen".
Dexia heeft voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst derhalve wezenlijke informatie achtergehouden over het (actuele) dalende koersverloop van het aandelenpakket op de korte termijn, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat deze informatie voor de aankoopbeslissing van [geïntimeerde] van cruciaal belang, althans van doorslaggevende betekenis, was. Deze op Dexia rustende spreekplicht ecarteert in de gegeven omstandigheden de onderzoeksplicht van [geïntimeerde] op dit punt.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken door Dexia de overeenkomst niet zou hebben gesloten. [geïntimeerde] wilde immers sparen voor haar oudedagvoorziening, zodat zij haar financiële toekomst kon veiligstellen. Gelet op de forse koersdalingen van de fondsen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst paste het product daarom niet in de doelstelling van [geïntimeerde] . In de gegeven omstandigheden blijft de dwaling op grond van de verkeersopvatting niet voor rekening van [geïntimeerde] . Het hof komt tot dezelfde conclusie als de kantonrechter, namelijk dat het beroep op dwaling slaagt.
Grief I faalt.
3.5.
Grief III betreft de eigen schuld en de schadeverdeling. Met deze grief klaagt Dexia erover dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat aan [geïntimeerde] nauwelijks tot geen eigen schuld mag worden verweten en dat Dexia – in weerwil van de arresten en de daaruit voortvloeiende schadeverdeling conform het Hofmodel – de daardoor geleden schade volledig dient te dragen.
3.5.1.
In de toelichting op de grief geeft Dexia aan dat in het geval van [geïntimeerde] geen sprake is van omstandigheden, die afwijking van het hofmodel billijken. Dit heeft tot gevolg dat op basis van eigen schuld, de schade bestaande uit inleg voor een derde deel en de schade bestaande uit restschuld voor een derde deel voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven. De toewijzing van de vordering in reconventie kan derhalve geen stand houden, aldus Dexia.
3.5.2.
De grief faalt. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Dexia heeft erkend dat zij haar (precontractuele) zorgplicht bij het aanbieden van deze overeenkomst jegens [geïntimeerde] heeft geschonden en zij heeft gesteld dat daarom, uitgaande van het hofmodel, tweederde van de restschuld voor haar rekening komt. Daarnaast heeft zij erkend dat de overeenkomst tot effectenlease [geïntimeerde] een onaanvaardbare financiële last heeft opgelegd, zodat, gelet op het hofmodel, tweederde van de inleg (betaalde termijnen en rente) voor haar rekening komt.
3.5.3.
Anders dan Dexia betoogt, komt - in afwijking van het hofmodel- in dit geval ook het resterende (derde) deel van de restschuld en de inleg voor haar rekening.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Dexia voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tevens haar mededelingsplicht jegens [geïntimeerde] heeft geschonden over de fors negatieve koersontwikkeling van de aan te kopen aandelen over de laatste twee jaren voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, waar spreken plicht was. Dit heeft bij [geïntimeerde] , mede gelet op de wel door Dexia verstrekte positieve informatie over de aan te kopen aandelenpakketten, zoals hiervoor vermeld, voor het sluiten van de overeenkomst geleid tot een onjuiste voorstelling van zaken, ten gevolge waarvan [geïntimeerde] de overeenkomst heeft gesloten, die zij anders niet zou zijn aangegaan.
Dit levert een (extra) onrechtmatigheidsgrond op jegens de afnemer van het effectenproduct. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dit geval dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft de restschuld als wat door de particuliere belegger reeds betaalde rente (inleg) aangaat.
3.6.
Grief II betreft de toepassing van het hofmodel. Deze grief heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.7.
Voorwaardelijke grief V heeft betrekking op de wettelijke rente. De grief komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de wettelijke rente in reconventie is verschuldigd vanaf het tijdstip van de beëindiging van de overeenkomst op 8 december 2003. Zelfs indien het beroep op dwaling terecht is toegewezen, hetgeen Dexia betwist, dan nog volgt uit artikel 6:119 lid 1 BW dat de wettelijke rente moet worden betaald over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Volgens artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in als ook na schriftelijke ingebrekestelling niet wordt nagekomen. Volgens artikel 6:205 BW is de ontvanger van een onverschuldigde betaling alleen zonder ingebrekestelling in verzuim indien hij het goed te kwader trouw heeft aangenomen. Dexia was ten tijde van de vooruitbetaling door [geïntimeerde] niet te kwader trouw. Dexia is van oordeel dat de wettelijke rente hooguit verschuldigd zou kunnen zijn vanaf het moment van verzuim, zijnde in dit geval vanaf twee weken na de datum van de vernietigingsverklaring, derhalve vanaf 27 april 2007.
3.7.1.
Het hof begrijpt dat de grief is ingesteld onder de voorwaarde dat de hiervoor onder 3.2.4. sub a genoemde reconventionele vordering is toegewezen. Aangezien deze voorwaarde in vervulling is gegaan, zal het hof deze grief behandelen.
3.7.2.
De grief faalt.
Dexia miskent dat de kantonrechter in het beroepen vonnis, naast het geslaagde beroep op dwaling, heeft geoordeeld dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] . De toewijzing van de wettelijke rente is gebaseerd op het onrechtmatig handelen van Dexia.
Ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW is Dexia wettelijke rente verschuldigd over de door haar aan de afnemer te betalen schadevergoeding gedurende de tijd dat zij met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Nu de verbintenis tot schadevergoeding voortvloeit uit een door Dexia gepleegde onrechtmatige daad, was zij met de voldoening daarvan op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling in verzuim vanaf het moment waarop de schade werd geleden. De wettelijke rente is daarom verschuldigd – en in beginsel toewijsbaar - vanaf het moment waarop schade wordt geleden.
Hoewel vast staat dat [geïntimeerde] de inleg ad € 2.928,96 ineens en bij vooruitbetaling voor de beëindiging van de overeenkomst aan Dexia heeft voldaan, maar de kantonrechter niet de dag van deze betaling, waarop de schade wordt geleden, maar de (latere) datum van beëindiging van de overeenkomst (zijnde 8 december 2003) als ingangsdatum voor de wettelijke rente heeft bepaald, zal het hof deze beslissing, bij gebreke van een daartegen door [geïntimeerde] gerichte grief, in stand laten.
3.8.
Grief IV betreft de proceskostenveroordeling.
De grief komt erop neer dat Dexia door de kantonrechter ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld.
3.8.1.
Deze grief faalt.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen, zodat Dexia terecht door de kantonrechter als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de conventie als reconventie is veroordeeld.
3.9.
Voor het overige heeft Dexia geen feiten of omstandigheden gesteld, die tot een ander oordeel leiden.
3.10.
De slotsom is dat het beroepen vonnis wordt bekrachtigd. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 299,- aan griffierecht en op € 1.138,50 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Verhoeven, E.A.M. van Oorschot en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juni 2018.
griffier rolraadsheer