In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen [geïntimeerde]. Dexia had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] in verband met een effectenleaseovereenkomst, de WinstVerDriedubbelaar, die op 7 december 2000 was aangegaan. [geïntimeerde] had de overeenkomst ontbonden op grond van dwaling, omdat zij niet goed geïnformeerd was over de risico's van de overeenkomst. De kantonrechter had de vordering van Dexia afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij Dexia was veroordeeld tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde bedragen.
In hoger beroep heeft Dexia vijf grieven aangevoerd, waaronder het betwisten van het beroep op dwaling door [geïntimeerde]. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] terecht een beroep op dwaling heeft gedaan, omdat Dexia haar mededelingsplicht heeft geschonden door essentiële informatie over de risico's van de effectenleaseovereenkomst niet te verstrekken. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. De grieven van Dexia zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij Dexia is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aanbieden van complexe financiële producten en de noodzaak om consumenten adequaat te informeren over de risico's die aan dergelijke producten verbonden zijn.