ECLI:NL:GHSHE:2018:2413

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.236.807_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 3 april 2018 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. Het hof verwijst naar de eerdere uitspraak en de mondelinge behandeling die op 23 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat mr. R. Mahovic, haar standpunt toegelicht. De budgetcoach van [appellante] heeft ook verklaard dat zij vertrouwen heeft in de financiële situatie van [appellante].

Het hof heeft de argumenten van [appellante] overwogen, waaronder haar motivatie om weer aan het werk te gaan en haar overtuiging dat zij in staat is om aan de verplichtingen te voldoen. Echter, het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de psychosociale problemen van [appellante] beheersbaar zijn en dat zij in staat is om de verplichtingen na te komen. Het hof wijst op de noodzaak van een bevestiging van een hulpverlener dat de problemen beheersbaar zijn, wat ontbreekt in deze zaak.

Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.236.807/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/244968 / FT RK 18/5
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Mahovic te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2018, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen met dien verstande dat zij zal worden toegelaten tot de schuldsanering.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn [appellante] , bijgestaan door mr. Mahovic, alsmede mevrouw [budgetcoach van appellante] , budgetcoach van [appellante] , werkzaam bij Traject Schuld & Budget Buddy [vestigingsnaam] , in haar hoedanigheid van informante en hierna te noemen: de budgetcoach, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 maart 2018;
- de indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 april 2018 en 22 mei 2018;
- het ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegd stuk, te weten een verklaring van [medewerker van traject schuld & budget buddy] en [budgetcoach van appellante] van Traject Schuld & Budget Buddy [vestigingsnaam] d.d. 14 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 108.062,65. Daaronder bevinden zich een schuld aan SNS Insolventie en Beschikking van € 34.356,43 alsmede een schuld aan Woonpunt van
€ 15.335,92. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.5. In reactie op het verzoek van de griffier om overlegging van een bevestiging van een hulpverlenende instantie dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn en dat er voldoende hulp aanwezig is, heeft verzoekster een verklaring overgelegd van een psycholoog die verbonden is aan de praktijk van haar huisarts. Daarin staat het volgende:
'Bij deze wil ik u laten weten dat mevrouw [appellante] al over langere tijd last heeft van recidiverende psychische klachten. Via de huisarts heeft zij medicatie voorgeschreven gekregen. Ik heb haar eind 2016 voor het eerst gezien en sinds eind 2017 zie ik mevrouw weer omdat ze moeite heeft om om te gaan met haar klachten. De indicatie is dat zij waarschijnlijk verwezen wordt voor een langer durend traject in de basis of eventueel specialistische GGZ'
Uit deze verklaring blijkt niet van de beheersbaarheid van de psychosociale problemen als hiervoor vermeld. Er is geen (andere) verklaring overgelegd waaruit dat wel blijkt. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is naar eigen inschatting wel degelijk in staat de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen en zal zich inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Zij is op de arbeidsmarkt breed inzetbaar en heeft bij haar advocaat aangegeven ook of zelfs in een callcenter te kunnen en willen werken. Zij is zeer gemotiveerd om weer aan de slag te gaan. De in het vonnis waarvan beroep aangehaalde verklaring van een psycholoog is, naar de mening van [appellante] , erg onduidelijk voor wat betreft het feit of zij de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsanering kan nakomen. Zij voelt zich daartoe uitermate in staat en bereid. Uit voornoemde verklaring blijkt in het geheel niet dat eventuele psychosociale problemen niet beheersbaar zouden zijn.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan zelf van mening te zijn dat zij thans geen psychische hulp of begeleiding meer nodig heeft. Zij heeft te maken gehad met een burn-out, maar zij voelt zich thans, zowel psychisch als fysiek, weer energiek. Zij sport weer en acht zichzelf ook weer in staat tot het vervullen van een betaalde, fulltime arbeidsbetrekking. Gericht gesolliciteerd heeft zij nog niet, wel heeft ze zich al ingeschreven bij een uitzendbureau. Desgevraagd erkent [appellante] dat zij geen verklaring of rapportage heeft waaruit kan worden herleid dat haar psychosociale problematiek inderdaad inmiddels (duurzaam) beheersbaar is. Desgevraagd erkent [appellante] voorts dat zij, vanwege haar psychosociale klachten, nog steeds in de ziektewet zit. Zij zal echter in juni 2018 herkeurd worden en zij neemt aan dat zij dan volledig arbeidsgeschikt zal worden bevonden.
3.6.
De budgetcoach heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat [appellante] haar zaakjes inmiddels goed zelf weet te regelen en er dus ook geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan. De laatste maanden is de begeleiding dan ook steeds minder intensief geworden en deze zal weldra ook geheel worden gestopt. De budgetcoach heeft er ook alle vertrouwen in dat [appellante] al in staat is om alle uit een eventuele schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook heeft erkend, dat [appellante] , in ieder geval tot zeer recent, kampt(e) met een aanzienlijke psychosociale problematiek. Naast de verklaring van praktijkbegeleider [praktijkbegeleider] - zoals aangehaald in r.o. 2.5. van het vonnis waarvan beroep - kan zulks ook worden herleid uit de door [appellante] overgelegde Vervolgrapportage Integrale Schuldhulpverlening, de rapportage van het UWV van 29 november 2017 alsmede uit hetgeen [appellante] zelf, blijkens het proces-verbaal van die zitting, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg hierover heeft gesteld. Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellante] niet overgelegd. Het hof is reeds op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen reeds nu al naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daar komt nog bij dat [appellante] juist vanwege haar psychosociale problematiek thans ook nog niet op de arbeidsmarkt is gereïntegreerd en in dat kader ook nog immer een ziektewetuitkering geniet.
3.7.3.
Het hof overweegt daarbij tevens dat een te premature toelating tot de schuldsaneringsregeling het voor [appellante] ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien zij toch niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor haar nog ingrijpender gevolg dat zij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.7.4.
Het hof merkt hierbij, en zich daarbij mede baserend op de algehele indruk die [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gemaakt, wel op dat [appellante] op de goede weg lijkt te zijn. Het hof acht het dan ook geenszins onaannemelijk dat [appellante] bij de komende herkeuring in juni 2018 (in ieder geval gedeeltelijk) arbeidsgeschikt zal worden bevonden. Niets staat er dan ook aan in de weg dat [appellante]
,indien en zodra zij wel over een actuele en ter zake doende rapportage ten aanzien van haar psychosociale problematiek beschikt; haar schuldenlast nauwgezetter in kaart weet te brengen dan thans - blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg overigens ook naar haar eigen idee ! - , het geval is gebleken; al enige tijd succesvol aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en voorts de mogelijkheden van een afkoop van haar beleggingsverzekering bij Aegon in kaart heeft weten te brengen, opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling thans moet worden afgewezen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.