3.6.[appellant] heeft in principaal hoger beroep drie grieven aangevoerd. De grieven zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van het vonnis. De kantonrechter heeft daarin geoordeeld, kort samengevat, dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voldoende heeft gepresteerd om in aanmerking te komen voor de bonus en de salarisverhoging. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Het hof zal eerst beoordelen of [appellant] in aanmerking komt voor een bonus over het fiscale jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015 en vervolgens of hij in aanmerking komt voor de salarisverhoging met ingang van 1 april 2015.
Met betrekking tot de bonus over het fiscale jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015
3.7.1.Het hof zal eerst de kaders van de bij [geïntimeerde] geldende bonusregeling schetsen.
Artikel 4.3 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“The employee is subject to a variable bonus-scheme to be paid out in May/June, measured on 12 months (or less and then pro rata) of the preceding fiscal year. The base percentage of the bonus is depending on the employees’ position in the employers dedicated salary system. Payout is depending on the companies’ financial result and the individual performance of the emoployee. The employee is only entitled tot he bonus payout when still employed in 1st March of the (fiscal) bonus year. The bonus is subject tot he conditions mentioned in the Employees’ Handbook, section 2.4.
Any bonussen or fringe benefits, which the Company may grant or may have granted in the past, shall, in no case, be considered by the employee as a vested right and they shall not form part of his remuneration but shall always retain their character of gratuity, revocable at any time and at the Company’s absolute discretion.”
3.7.2.[geïntimeerde] heeft als productie 3 bij de conclusie van antwoord een onderdeel van – naar het hof begrijpt – het in artikel 4.3 van de arbeidsovereenkomst genoemde “Employees’ Handbook” overgelegd. Dit onderdeel, waarin [geïntimeerde] is aangeduid als [motors] , luidt als volgt:
“Company Performance bonus:
This bonus element influences 40% of the total bonus at 100% target level. Each year [motors] ’s management defines the company targets, which are applicable for all employees. (…)
Personal Performance bonus:
This bonus element influences 60% of the total bonus at 100% target level. The bonus is based on the performance on the Personal Business Targets of the employee.
There is a linear pay out relationship between the Personal performance of the employee and the target achieved between 80% and 150%
Personal performance below 80% results in no bonus payout of the personal and company performance bonus.”
3.7.3.[appellant] heeft als productie 4 bij de inleidende dagvaarding een brochure van [geïntimeerde] over de Performance Management Cycle (hierna: PMC) overgelegd. In deze brochure zijn vijf stappen beschreven die gedurende de cyclus moeten worden doorlopen om vast te stellen of een medewerker al dan niet in aanmerking komt voor een bonus.
- Stap 1 betreft het vaststellen van de strategie en zakelijke doelstellingen van [geïntimeerde] .
- Stap 2 houdt in dat elke manager in de eerste maand van de cyclus (dat wil zeggen in april, aangezien de cyclus loopt van 1 april tot 1 april) de target voor elke onder zijn verantwoordelijkheid vallende werknemer moet vaststellen. Deze target wordt dan beoordeeld door een hogere manager en daarna besproken met de werknemer. Deze eerste bespreking over de personal business targets tussen de manager en de werknemer moet plaatsvinden in de tweede maand van de cyclus (dus in mei).
- Stap 3 houdt in dat de manager en de werknemer tussen de vijfde en de achtste maand van de cyclus de persoonlijke ontwikkeling van de werknemer en de status van de persoonlijke targets en competenties bespreken.
- Stap 4 houdt in dat de manager in de eerste maand van de volgende cyclus (dus in april) de resultaten van de voorbije cyclus presenteert aan de werknemer. Eventuele bezwaren van de werknemer met betrekking tot de scores moeten dan worden besproken met een hogere manager.
- Stap 5 houdt in dat de gerealiseerde scores worden verbonden met het salaris- en bonussysteem, zodat zij worden verwerkt tot de nieuwe salarissen en de bonussen van dat jaar in de tweede maand van de volgende cyclus (dus in de maand mei).
3.7.4.Uit dit stelsel leidt het hof af dat het bonussysteem is bedoeld als een prikkel voor de werknemers om goed te presteren. Het is daarbij niet zo dat een werknemer alleen bij het verrichten van uitzonderlijke prestaties voor een bonus in aanmerking komt. Ook een normaal presteren, overeenkomstig de in redelijkheid vastgestelde doelstellingen, is voldoende om voor een bonus in aanmerking te komen. Indien een werknemer in de loop van het jaar onvoldoende presteert en daardoor de bonus dreigt mis te lopen, moet dat volgens het systeem met de werknemer besproken worden zodat hij de gelegenheid heeft zijn presteren te verbeteren en alsnog voor de bonus in aanmerking te komen. De bonus vormt aldus een betrekkelijk normaal onderdeel van het salaris waarvoor werknemers in beginsel in aanmerking komen, tenzij sprake is van onvoldoende functioneren dat ook na een tussentijdse evaluatie niet verbetert.
3.8.1.[appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] zich jegens hem met betrekking tot het jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015 niet heeft gehouden aan deze termijnen aangezien zij de individuele doelstelling van [appellant] (“Realize MOC phase out in line with budget and agreed timing”) pas op 13 oktober 2014 heeft vastgesteld en deze doelstelling pas op 13 januari 2015 met [appellant] heeft besproken en niet verder tussentijds geëvalueerd, terwijl zij [appellant] vervolgens al op 10 februari 2015 op non-actief heeft gesteld vooruitlopend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens [appellant] lag hij op dat moment goed op koers bij de realisatie van de voor hem vastgestelde target (uitfasering van het MOC-systeem per 1 juli 2015), was die target dus haalbaar, heeft hij naar tevredenheid gefunctioneerd en dient het feit dat hij het project niet heeft kunnen afmaken in de gegeven omstandigheden voor rekening van [geïntimeerde] te komen. [appellant] meent dat daarom aan hem een bonus dient te worden toegekend op basis van een gemiddelde score van 100% (in aanmerking genomen dat in het systeem een maximale score van 150% mogelijk is).
3.8.2.[geïntimeerde] heeft gesteld dat de target voor [appellant] al aan het begin van de cyclus duidelijk was, te weten het uitfaseren van de MOC ( [geïntimeerde] Owners Card). Volgens [geïntimeerde] was [appellant] het niet eens met de beslissing om het MOC-traject te stoppen en liet hij dat ook duidelijk merken. Volgens [geïntimeerde] was het functioneren van [appellant] onder de maat, werkte hij chaotisch, toonde hij weinig zelfwerkzaamheid en leverde hij geen tastbaar “product” af.
3.8.3.Het hof stelt voorop dat de beslissing over het toekennen van een bonus aan [appellant] voor het in geding zijnde jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015 weliswaar een discretionaire bevoegdheid van [geïntimeerde] is, maar dat de uitoefening van die bevoegdheid wel aan bepaalde kaders gebonden is, zoals onder meer neergelegd in de arbeidsovereenkomst, het “Employees’ Handbook” en de brochure over de PMC. Daar komt bij dat de wijze waarop [geïntimeerde] van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, tevens getoetst moet worden aan de in artikel 7:611 BW neergelegde norm van goed werkgeverschap.
3.8.4.Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende betwist dat zijn “target” voor het onderhavige jaar in algemene zin aan hem duidelijk was: het uitfaseren van de MOC. Uit de eigen stellingen van [appellant] , zoals onder meer neergelegd in de memorie van grieven onder 20, blijkt dat hij daar in het voorjaar van 2014 al werkzaamheden voor heeft verricht. Dat de individuele doelstelling van [appellant] (“Realize MOC phase out in line with budget and agreed timing”) pas op 13 oktober 2014 formeel is vastgelegd, doet hier niet aan af. Wel kan aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen dat zij de daarbij in acht te nemen kaders, zoals het budget en de tijdsplanning, niet heeft geconcretiseerd.
3.8.5.[geïntimeerde] heeft in haar brief van mei 2015 de business target score van [appellant] gewaardeerd op 0%. Die waardering ligt ten grondslag aan de weigering van [geïntimeerde] om aan [appellant] een bonus toe te kennen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] in dit geding onvoldoende onderbouwd dat zij in redelijkheid tot een dergelijke score heeft kunnen komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] gemotiveerd, en onderbouwd met producties, heeft uiteengezet dat hij zich heeft ingezet om de doelstelling, uitfasering van de MOC, te realiseren. [appellant] heeft voorts uiteengezet dat hij bij de uitvoering van die taak enigszins werd belemmerd doordat de directie van [geïntimeerde] pas begin 2015 definitief heeft besloten de MOC daadwerkelijk uit te faseren. [geïntimeerde] heeft dit niet betwist. Dat enige vertraging bij de uitfasering van de MOC aan [appellant] te verwijten is, heeft [geïntimeerde] in elk geval niet gesteld en niet onderbouwd.
3.8.6.[geïntimeerde] heeft in de gedingstukken wel gesteld dat [appellant] zijn taak niet goed heeft vervuld, maar [geïntimeerde] blijft bij de onderbouwing van die stelling steken in algemeenheden zonder haar stelling met voldoende concrete voorbeelden te staven. [geïntimeerde] heeft niet concreet gesteld welke met de uitfasering van de MOC samenhangende taken [appellant] ten onrechte nog niet had uitgevoerd toen [geïntimeerde] op 10 februari 2015 aan hem meedeelde dat zij tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wilde komen. Ook omtrent – bijvoorbeeld – enige budgetoverschrijding is niets gesteld. Het hof concludeert daarom dat [geïntimeerde] haar beslissing om de business target score van [appellant] te waarderen op 0% en de daarop gebaseerde beslissing om aan [appellant] geen bonus toe te kennen onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8.7.Daar komt bij dat [geïntimeerde] niet, zoals in haar brochure over de PMC voorgeschreven, in de loop van het jaar samen met [appellant] heeft geëvalueerd in hoeverre hij op koers lag met de realisatie van zijn target, en hem dus ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om een eventueel door [geïntimeerde] gesignaleerd onvoldoende presteren te corrigeren. Dit was, mede gelet op hetgeen het hof hiervoor in rov. 3.7.4 heeft overwogen, vanuit een oogpunt van goed werkgeverschap wel van [geïntimeerde] te vergen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de praktijk op dit punt nu eenmaal weerbarstiger is dan de theorie – met andere woorden: dat dergelijke tussentijdse evaluaties er in de praktijk nu eenmaal regelmatig niet van komen – maar dat is een gegeven dat naar het oordeel van het hof in beginsel voor rekening en risico van [geïntimeerde] behoort te blijven. Ook om die reden kan [geïntimeerde] nu aan [appellant] de bonus niet onthouden.
3.8.8.[geïntimeerde] heeft in het kader van haar verweer tegen de door [appellant] gevorderde salarisverhoging nog opmerkingen gemaakt over het ziekteverzuim van [appellant] in het in geding zijnde fiscale jaar (conclusie van antwoord nr. 19 en verder, en memorie van antwoord nr. 30 en verder). Als verweer tegen de gevorderde bonus heeft [geïntimeerde] dat verweer niet aangevoerd. Reeds om die reden kan het debat over het ziekteverzuim niet leiden tot afwijzing van de vordering met betrekking tot de bonus. Maar ook als [geïntimeerde] bedoeld zou hebben het betreffende verweer mede te voeren tegen de vordering ter zake de bonus, hetgeen niet uit haar processtukken blijkt, zou het geen doel treffen. Het hof verwijst daartoe naar rov. 3.9.2 van dit arrest.
3.8.9.[appellant] heeft in de inleidende dagvaarding bij de nummers 22 tot en met 24 uiteengezet welke berekening van de bonus heeft geleid tot het door hem gevorderde bedrag van € 7.428,40 bruto. [geïntimeerde] heeft geen concrete feiten gesteld op grond waarvan deze berekening onjuist kan worden geacht. Het hof zal de berekening daarom volgen. Het hof constateert volledigheidshalve dat het genoemde bedrag niet veel afwijkt van de bonus van € 7.036,40, die in mei 2013 aan [appellant] is toegekend over het fiscale jaar van 1 april 2012 tot 1 april 2013 (productie 8 bij de inleidende dagvaarding). Dat de prestaties van [appellant] in het nu in geding zijnde jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015 aanmerkelijk slechter zijn geweest dan de prestaties van [appellant] in dat jaar van 1 april 2012 tot 1 april 2013 is door [geïntimeerde] niet op voldoende concrete wijze gesteld.
3.8.10.[geïntimeerde] heeft onder verwijzing naar een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 30 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:9214 aangevoerd dat de bonus alleen moet worden toegekend over de periode waarin de werknemer daadwerkelijk arbeid verrichtte en dat dit alleen bij gedwongen inactiviteit anders kan liggen. Dat de partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat [appellant] vanaf 31 maart 2015 geen werkzaamheden meer hoefde te verrichten en dat sindsdien geen sprake is van gedwongen inactiviteit maar van inactiviteit met wederzijdse instemming, brengt echter niet mee dat de bonus slechts ten dele toegekend hoeft te worden. Het jaar waarop de bonus betrekking had, verstreek immers op 31 maart 2015. De datum met ingang waarvan [appellant] uitdrukkelijk instemde met het niet verrichten van werkzaamheden, ligt dus na het bonusjaar. Dat het niet verrichten van werkzaamheden in de periode van 10 februari 2015 (het moment waarop [geïntimeerde] aan [appellant] meedeelde dat hij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegemoet kon zien) tot 31 maart 2015 ook op wederzijdse instemming van partijen berust staat niet vast. [appellant] heeft het gemotiveerd betwist en gesteld dat deze periode gezien moet worden als gedwongen inactiviteit omdat hij naar huis was gestuurd. [geïntimeerde] heeft haar andersluidende stelling dat [appellant] zelf zonder overleg naar huis is vertrokken en dus zelf heeft gekozen voor de inactiviteit onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij [appellant] na 10 februari 2015 heeft opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. Van ongeoorloofde afwezigheid van [appellant] is geen sprake geweest. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om op de bonus een pro rata deel in mindering te brengen wegens vrijwillige inactiviteit gedurende het bonusjaar zoals bedoeld in het genoemde vonnis van de kantonrechter te Amsterdam. 3.8.11.Het voorgaande brengt mee dat de grieven doel treffen, voor zover betrekking hebbend op de bonus. Het hof zal de door [appellant] gevorderde bonus alsnog toewijzen.
Met betrekking tot de salarisverhoging met ingang van 1 april 2015
3.9.1.Uit de brief van mei 2015 blijkt dat [geïntimeerde] de beslissing om aan [appellant] een loonsverhoging te onthouden met name heeft gebaseerd op de aan [appellant] toegekende business target score van 0%. Zoals het hof hiervoor ten aanzien van de bonus al heeft overwogen, kan die beslissing geen stand houden. Dat brengt mee dat ook de weigering van de salarisverhoging geen stand kan houden.
3.9.2.[geïntimeerde] heeft in het kader van de gevorderde salarisverhoging (niet in het kader van de gevorderde bonus) aangevoerd dat aan de zijde van [appellant] sprake is geweest van ziekteverzuim van 35% in het in geding zijnde jaar (conclusie van antwoord sub 19 en verder en memorie van antwoord sub 30 en verder). Volgens [geïntimeerde] brengt dat mee dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de door hem gevorderde salarisverhoging. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dat verweer. Dat sprake is geweest van een substantieel ziekteverzuim brengt op zichzelf niet automatisch mee dat de target-score van [appellant] naar beneden moet worden bijgesteld. Het door [geïntimeerde] als prod. 9 bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht, dat door [appellant] overigens is bestreden, doet daar niet aan af.
3.9.3.Het voorgaande brengt mee dat de grieven van [appellant] ook slagen, voor zover betrekking hebbend op de salarisverhoging. [appellant] heeft in de inleidende dagvaarding sub 20 en 21 uiteengezet hoe hij tot het door hem gevorderde totaalbedrag van € 573,18 bruto is gekomen. [geïntimeerde] heeft de aan dat bedrag ten grondslag liggende berekening op zichzelf niet bestreden. Het hof zal het betreffende bedrag daarom toewijzen.
Met betrekking tot de wettelijke verhoging
3.10.1.Omdat de grieven doel hebben getroffen en de bonus en het achterstallige salaris toewijsbaar zijn, moet het hof ook oordelen over de gevorderde wettelijke verhoging van 50%.
3.10.2.[geïntimeerde] heeft in de conclusie van antwoord onder 24 aangevoerd dat [appellant] geen aanspraak heeft op wettelijke verhoging omdat hij met betrekking tot het bonusjaar van 1 april 2011 tot 1 april 2012 geen bonus heeft ontvangen en daar toen niet tegen is opgekomen. Het hof verwerpt dit verweer. Dat [appellant] in 2012 niet heeft geageerd tegen het feit dat hij toen geen bonus ontving, brengt niet mee dat hij nu geen aanspraak heeft op de wettelijke verhoging ter zake het ten onrechte niet uitbetalen van de bonus over het jaar van 1 april 2014 tot 1 april 2015 en de salarisverhoging over de periode van 1 april 2015 tot 1 augustus 2015.
3.10.3.[geïntimeerde] heeft in de conclusie van dupliek onder 20 aangevoerd dat de wettelijke verhoging gematigd moet worden. [geïntimeerde] heeft in dat verband gesteld dat [appellant] eerder geen bonus heeft ontvangen. Daarmee doet [geïntimeerde] het voorkomen alsof [appellant] nooit een bonus of salarisverhoging zou hebben ontvangen. Het hof neemt aan dat deze stelling, zo gelezen, op een verschrijving berust. Tussen partijen staat immers vast dat in mei 2013 aan [appellant] een bonus is toegekend van € 7.038,40 (prod. 8 bij de inleidende dagvaarding). Wat daar ook van zij, het hof ziet geen redenen voor matiging van de wettelijke verhoging, aangezien [geïntimeerde] zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de gevorderde bonus en de gevorderde salarisverhoging. Het door [appellant] ter zake wettelijke verhoging gevorderde bedrag van € 4.000,49 bruto is toewijsbaar, nu dat het wettelijke percentage van 50% niet te boven gaat.
3.11.1.Het hof zal op grond van het voorgaande de onder I, II en III gevorderde geldbedragen alsnog toewijzen. De data met ingang waarvan [appellant] wettelijke rente over die bedragen vordert zijn niet bestreden, zodat het hof de vordering ook in zoverre zal toewijzen. Dit brengt mee dat het bestreden vonnis vernietigd moet worden, voor zover daarbij de betreffende vorderingen zijn afgewezen.
3.11.2.Bij deze stand van zaken moet [geïntimeerde] , zoals door [appellant] gevorderd, worden veroordeeld in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter. Het hof zal het vonnis dus ook vernietigen voor zover het betreft de compensatie van de proceskosten tussen de partijen.
3.11.3.Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij voorts veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De daarover gevorderde wettelijke rente en de gevorderde nakosten zullen op de hierna te melden wijze worden toegewezen.
3.11.4.Het hof zal dit arrest, zoals door [appellant] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.