Naar het oordeel van het hof staat niet vast in hoeverre het bedrag ad € 400.000,-- onverschuldigd door [appellante] aan [export growers] is betaald en dat [appellante] tot dat bedrag schade heeft geleden.
Partijen twisten allereerst over de inhoud van de afspraken tussen [appellante] en [export growers] .
[appellante] verwijst naar de berekening in haar eigen administratie ter adstructie van haar stelling dat [export growers] geen vorderingen meer op haar had over leveranties over 2014-2015.
[geïntimeerde] verwijst naar de administratie van [export growers] ter adstructie van zijn stelling dat geen sprake was van onverschuldigde betaling.
In de berekening van [appellante] is sprake van nog niet verwerkte initiële credit requests aan [export growers] van € 171.497,27 en openstaande credit requests van [geïntimeerde] aan [export growers] van € 128.472,--. Er blijkt onvoldoende dat tussen [appellante] en [export growers] overeenstemming bestond over de vermindering van de factuurbedragen met deze credit requests.
Tevens is voor het hof onvoldoende inzichtelijk ten aanzien van welke partijen credit requests zijn verwerkt in het overzicht van facturen van [export growers] d.d. 8 juli 2015. Kortom, het hof is met de kantonrechter van oordeel dat niet zonder meer kan worden afgegaan op de interne administatie van [appellante] bij beantwoording van de vraag of [appellante] € 400.000,-- onverschuldigd heeft betaald aan [export growers] .
Ook het betoog van [appellante] dat met [export growers] is overeengekomen dat € 150.000,-- zou worden betaald ter finale kwijting over het seizoen 2014-2015 is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Tijdens het pleidooi heeft [appellante] meegedeeld dat ook [export growers] kennelijk het bestaan van die overeenkomst betwist.
Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat [appellante] niet inzichtelijk heeft gemaakt welke stappen zij jegens [export growers] heeft ondernomen en wat de reactie van [export growers] is geweest, nadat [appellante] er achter kwam dat het bedrag van € 400.000,-- in haar ogen onverschuldigd was betaald. Ook om deze reden is niet komen vast te staan dat [appellante] tot het bedrag van € 400.000,-- schade heeft geleden. Ook gelet op haar schadebeperkingsplicht ex art. 6:101 BW had het op de weg van [appellante] gelegen om (in elk geval) inzage te geven in haar (buitengerechtelijke) pogingen om het in haar ogen onverschuldigd betaalde bedrag terug te krijgen en het resultaat daarvan.