6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [geïntimeerde] is geboren op [geboortedatum] 1989. In 2005 woonde [geïntimeerde] niet meer thuis bij (één van) haar ouders, maar woonde zij in het Orthopedisch Centrum Brabant te [vestigingsplaats] , een instelling voor begeleid wonen.
b) [appellante] is de partner van de vader van [geïntimeerde] (en wordt in het dossier ook wel aangeduid als de stiefmoeder van [geïntimeerde] ).
c) In 2005 heeft [geïntimeerde] een bankrekening bij de ABN AMRO bank met rekeningnummer [rekeningnummer] geopend (hierna: de bankrekening). [geïntimeerde] is daarbij met [appellante] overeengekomen dat [appellante] het beheer zou voeren over de bankrekening. Dit beheer hield feitelijk in dat [appellante] de (enige) bankpas van de bankrekening onder zich had en dat [appellante] op verzoek van [geïntimeerde] met de bankpas (1) geldopnames bij geldautomaten ten behoeve van [geïntimeerde] zou doen dan wel dat zij (2) pinbetalingen in winkels zou doen voor aankopen ten behoeve van [geïntimeerde] . De bankafschriften werden naar het woonadres van [appellante] verzonden.
d) In de periode van 30 juni 2005 tot en met 28 februari 2013 heeft [appellante] ten laste van de bankrekening voor een bedrag van € 10.071,74 aan pinbetalingen verricht met de bankpas van [geïntimeerde] (hierna: de pinbetalingen). In diezelfde periode heeft [appellante] ten laste van de bankrekening via geldautomaten een bedrag van € 29.872,00 opgenomen met de bankpas van [geïntimeerde] (hierna: de geldopnames).
e) [geïntimeerde] woonde in de periode van 30 juni 2005 tot en met 28 februari 2013 in verschillende instellingen voor begeleid wonen.
f) [geïntimeerde] heeft kort na 28 februari 2013 een andere bankrekening geopend.
g) Bij brief van 10 juli 2013 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellante] geschreven (cva, prod. 1):
In maart 2013 kwam ik erachter dat u geld van mijn bankrekening heeft gebruikt voor privé doeleinden. U heeft zich mijns inziens niet aan de gemaakte afspraken gehouden en zich dan ook niet als goed beheerder betaamd.
Ik vorder dit bedrag en stel u bij dezen aansprakelijk voor de schade. Ik schat het schadebedrag nu op € 11.838,69. Dat kan echter nog veranderen.
h) Bij brief van 5 augustus 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] het volgende geschreven (inl. dagv., prod. 2):
Om haar moverende redenen heeft cliënte te kennen gegeven u een laatste aanbod te doen om alsnog een procedure te voorkomen.
Cliënte stelt u een laatste maal in de gelegenheid om uiterlijk binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief uw aansprakelijkheid te erkennen.
Daarnaast dient u binnen deze termijn een voorschotbedrag van € 11.838,69 (…) te voldoen onder vermelding van [geïntimeerde] / [appellante] (…) ter zake de jaren 2011, 2012 en 2013.
i. i) Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] het volgende geschreven (inl. dagv., prod. 3):
(…) Thans is gebleken dat in de afgelopen jaren een bedrag van (tenminste) € 33.894,82 door u is onttrokken aan het vermogen van cliënte.
Ik verzoek - en voor zover noodzakelijk sommeer - u om binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief een voorschotbedrag van € 33.894,82 (…) te voldoen (…).
j) [appellante] heeft erkend dat zij een deel van de pinbetalingen heeft gedaan voor aankopen ten behoeve van zichzelf. Om die reden heeft zij aangeboden om het gehele bedrag van
€ 10.071,74 aan [geïntimeerde] te vergoeden. Dit bedrag is door [appellante] inmiddels geheel betaald.
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] , na eisvermindering ter comparitie na antwoord in eerste aanleg:
- om voor recht te verklaren dat [appellante] tekort is geschoten in de uitoefening van haar taken en om te bepalen dat zij de gelden die zij heeft besteed moet terugbetalen aan [geïntimeerde] ;
- om [appellante] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 10.071,74;
- om [appellante] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 29.872,00;
- om voor recht te verklaren dat de reeds betaalde bedragen eerst in mindering strekken op de kosten, dan op de rente en eerst daarna op de hoofdsom zulks conform het bepaalde in artikel 6:44 BW;
- vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De pinbetalingen en geldopnames die [appellante] heeft gedaan, zijn niet afgedragen dan wel ten goede gekomen aan [geïntimeerde] . Daarmee heeft [appellante] gehandeld in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken omtrent het beheer van de bankrekening door [appellante] . [geïntimeerde] heeft hierdoor schade geleden die bestaat uit het totaalbedrag van de pinbetalingen en geldopnames.
6.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het beroepen vonnis heeft de rechtbank:
- voor recht verklaard dat [appellante] tekort is geschoten in de uitoefening van haar taken en dat zij de aan de bankrekening onttrokken gelden moet terugbetalen aan [geïntimeerde] ;
- voor recht verklaard dat de reeds door [appellante] betaalde bedragen eerst in mindering strekken op de kosten, dan op de rente en dan op de hoofdsom;
- [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 39.943,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2016 alsmede tot betaling van het bedrag van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten gecompenseerd en [appellante] veroordeeld tot betaling van de na het vonnis voor [geïntimeerde] ontstane kosten.