ECLI:NL:GHSHE:2018:2327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
200.201.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in woonruimte en de gevolgen voor de huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2016. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde 1], waarbij [appellant] stelt dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen voor de huur van een woning. [geïntimeerde 2] heeft als borg opgetreden. Tijdens de huurperiode is in de woning een hennepkwekerij aangetroffen, wat heeft geleid tot schade en kosten voor [appellant]. De kantonrechter heeft in het eindvonnis geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een huurovereenkomst is gesloten. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd en vordert hij schadevergoeding voor gederfde huur en herstelkosten. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] voldoende bewijs moet leveren voor de totstandkoming van de huurovereenkomst en de schade die hij heeft geleden door de hennepkwekerij. Het hof heeft de zaak verwezen naar een getuigenverhoor om de bewijslevering te faciliteren. De uitspraak van het hof is gedaan op 29 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.201.819/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. H.Th.A. Nijkamp te Uden,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 oktober 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 juli 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's‑Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3126347, rolnummer 14-5117)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde zaak gewezen tussenvonnis van 25 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met vier producties en een vermeerdering van eis;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] .
  • b. [appellant] heeft de woning voor in ieder geval de periode van eind november 2010 tot en met midden oktober 2011 verhuurd althans ter beschikking gesteld aan [geïntimeerde 2] .
  • [geïntimeerde 2] heeft in die periode met zijn vrouw en kinderen in de woning gewoond.
  • c. In of omstreeks september 2011 is tussen [appellant] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] gesproken over de mogelijkheid dat [geïntimeerde 1] de woning van [appellant] zou gaan huren.
  • d. [appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding een kopie overgelegd van een huurovereenkomst waarop hij als verhuurder is vermeld en [geïntimeerde 1] als huurder. Volgens de tekst van deze overeenkomst heeft [appellant] de woning met ingang van 1 oktober 2011 voor de duur van een jaar, dus tot en met 1 oktober 2012, verhuurd aan [geïntimeerde 1] voor een huurprijs van € 650,-- per maand. Aan het eind van de huurovereenkomst staat dat deze is opgemaakt en ondertekend op 4 oktober 2012, waarmee kennelijk 4 oktober 2011 is bedoeld. Onderaan de huurovereenkomst staan twee handtekeningen. Volgens [appellant] is de huurovereenkomst door hem en door [geïntimeerde 1] ondertekend. [geïntimeerde 1] heeft betwist dat hij de huurovereenkomst heeft ondertekend.
  • e. [geïntimeerde 2] heeft een op 1 oktober 2011 gedateerde handgeschreven verklaring ondertekend waarin het volgende staat:
‘Ik [geïntimeerde 2] geboren op [geboortedatum 1] -1977 te [geboorteplaats 1] sta garant voor [geïntimeerde 1] geboren op [geboortedatum 2] -89 te [geboorteplaats 2] voor de woning op de [adres] [postcode] te [plaats] , voor alle financiën en achterstallige betalingen en voor schade aan het huis en rondom het huis.’
  • f. [geïntimeerde 1] is vanaf begin oktober 2011 gedurende twee jaar gedetineerd geweest in Marokko, en heeft niet in de woning gewoond.
  • g. Op 28 oktober 2011 heeft de politie in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. De energie-aansluiting van de woning stond op dat moment op naam van [appellant] .
  • h. [appellant] heeft een aan hem gerichte aanmaning van Enexis van 28 november 2011 overgelegd. Die aanmaning heeft betrekking op een factuur van 11 november 2011 ten bedrage van € 4.564,18 met betrekking tot gepleegde fraude.
  • i. Bij aangetekende brief van haar advocaat van 28 augustus 2014 heeft de echtgenote van [geïntimeerde 2] de borgstelling van 1 oktober 2011 vernietigd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in het geding bij de kantonrechter hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van:
  • € 500,-- aan openstaande huur over de maand oktober 2011;
  • € 6.500,-- aan gederfde huur over de maanden november 2011 tot en met september 2012;
  • € 29.252,32 aan kosten van herstel van de woning;
  • € 5.166,98 ter zake kosten van de elektriciteitsaansluiting;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] na wijziging van zijn stellingen bij akte van 26 februari 2015, kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde 1] heeft de woning met ingang van 1 oktober 2011 voor een jaar, dus tot 1 oktober 2012, gehuurd. [geïntimeerde 1] heeft op de eerste maand huur € 150,-- aanbetaald maar ten onrechte de rest van de huur tot de einddatum van de huurovereenkomst onbetaald gelaten. [geïntimeerde 2] is op grond van de door hem afgegeven borgstelling hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaald gelaten huur.
[geïntimeerde 2] heeft bovendien in de woning een hennepkwekerij geëxploiteerd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeten de schade vergoeden die [appellant] daardoor geleden heeft.
3.2.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 25 juni 2015 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • Mede vanwege de tekst van de door [geïntimeerde 2] ondertekende borgstelling moet voorshands bewezen worden geacht dat tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] de door [appellant] gestelde huurovereenkomst tot stand gekomen is. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] mogen tegenbewijs leveren.
  • Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betrokken zijn geweest bij de op 28 oktober 2011 aangetroffen hennepkwekerij staat niet vast. [appellant] mag daarvoor bewijs leveren.
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter:
  • [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen het door de kantonrechter vooralsnog bewezen geachte feit dat tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] met ingang van 1 oktober 2011 een huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de woning;
  • [appellant] toegelaten om te bewijzen dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] de op 28 oktober 2011 in de woning aangetroffen hennepkwekerij hebben ingericht en/of geëxploiteerd en dat hij als gevolg daarvan de door hem gestelde schade tot de door hem gestelde bedragen heeft geleden.
3.2.5.
Na gehouden getuigenverhoren heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 7 juli 2016, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben het door [appellant] aangedragen bewijs voor de door hem gestelde huurovereenkomst voldoende ontzenuwd. Daarom is niet komen vast te staan dat tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] een huurovereenkomst tot stand gekomen is.
  • Er bestaan ernstige aanwijzingen dat de hennepkwekerij in de woning is geëxploiteerd door [geïntimeerde 2] . Of op dat punt voldoende bewijs is geleverd kan echter in het midden blijven omdat [appellant] heeft nagelaten enig nader bewijs te leveren omtrent de omvang van de als gevolg van de hennepkwekerij geleden schade. Reeds om die reden moeten de vorderingen van [appellant] , voor zover gebaseerd op de kwestie van de hennepkwekerij, worden afgewezen.
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Hij vordert nu hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van:
  • A. € 7.650,-- ter zake gederfde huur over de maanden oktober 2011 tot en met september 2012 (twaalf maanden maal € 650,-- verminderd met een eenmalige aanbetaling van € 150,--), vermeerderd met wettelijke rente;
  • B. € 29.252,32 ter zake kosten van herstel van de woning, vermeerderd met wettelijke rente;
  • C. € 2.520,28 ter zake kosten van het schoonmaken en leegmaken van de woning na het aantreffen van de hennepkwekerij, vermeerderd met wettelijke rente;
  • D. € 5.166,16 ter zake kosten van de elektriciteitsaansluiting, vermeerderd met wettelijke rente;
  • E. € 1.095,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
Deze eisvermeerdering heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Na behandeling van de grieven zal blijken in hoeverre de vermeerderde eis toewijsbaar is.
3.3.2.
[appellant] heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van 7 juli 2016. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het toewijzen van zijn vermeerderde vorderingen.
Met betrekking tot grief I: is een huurovereenkomst tot stand gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] ?
3.4.1.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] het door [appellant] aangedragen bewijs voor de door hem gestelde huurovereenkomst voldoende hebben ontzenuwd en dat daarom niet is komen vast te staan dat tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
3.4.2.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat hij met ingang van 1 oktober 2011 een huurovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde 1] .
3.4.3.
De door [geïntimeerde 2] ondertekende borgstelling vormt, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis van 25 juni 2015 heeft overwogen, een aanwijzing dat de huurovereenkomst tot stand gekomen is. Tegenover die aanwijzing staan echter de getuigenverklaringen die tijdens de na het tussenvonnis gehouden getuigenverhoren zijn afgelegd door [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [de echtgenote van geïntimeerde 1] , de echtgenote van [geïntimeerde 1] . Die verklaringen houden in dat de mogelijkheid van huur van de woning door [geïntimeerde 1] wel besproken is tussen partijen, maar dat de huurovereenkomst niet tot stand gekomen is en dat de handtekening op de huurovereenkomst niet door [geïntimeerde 1] is geplaatst en ook niet op de handtekening van [geïntimeerde 1] lijkt. Het hof is bij deze stand van zaken, evenals de kantonrechter, van oordeel dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de gestelde huurovereenkomst tot stand gekomen is. Het hof neemt daar ook bij in aanmerking dat [appellant] zelf niet als getuige een verklaring heeft afgelegd over de beweerdelijke totstandkoming van de huurovereenkomst.
3.4.4.
In de toelichting op grief I heeft [appellant] zijn stelling herhaald dat de handtekening bij de tekst “(handtekening huurder)” op de bij de inleidende dagvaarding overgelegde huurovereenkomst is geplaatst door [geïntimeerde 1] . Ter onderbouwing van die stelling heeft [appellant] bij de memorie van grieven een kopie van een overschrijvingsformulier van een voetbalvereniging overgelegd en een kopie van het rijbewijs van [geïntimeerde 1] . Volgens [appellant] is duidelijk dat het drie keer om dezelfde handtekening gaat, waarbij [geïntimeerde 1] volgens [appellant] op het formulier van de voetbalvereniging zijn handtekening op de verkeerde plaats heeft gezet, namelijk niet bij “Handtekening speler” maar bij “Handtekening contactpersoon”. [appellant] heeft aangeboden om met behulp van een handschriftdeskundige nader te bewijzen dat de handtekening onder de huurovereenkomst door [geïntimeerde 1] geplaatst is.
3.4.5.
Het hof acht vooralsnog geen redenen aanwezig om op dit punt een deskundigenbericht te gelasten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de drie genoemde handtekeningen, voor zover zichtbaar op de door [appellant] overgelegde kopieën, op het eerste gezicht geenszins op elkaar lijken. Indien [appellant] door middel van een rapport van een deskundige aannemelijk had willen maken dat de drie handtekeningen door dezelfde persoon zijn gezet, had hij een dergelijk rapport zelf kunnen laten opmaken en bij de memorie van grieven kunnen overleggen. Daar komt nog bij dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gemotiveerd hebben betwist dat [geïntimeerde 1] zijn handtekening op het overschrijvingsformulier op de onjuiste plaats, bij “Handtekening contactpersoon”, heeft geplaatst. Volgens hen heeft [geïntimeerde 1] op de juiste plaats, bij “Handtekening speler”, zijn handtekening geplaatst. Die stelling komt het hof niet onaannemelijk voor aangezien in de betreffende handtekening de voornaam van [geïntimeerde 1] ( [voornaam geïntimeerde 1] ) leesbaar lijkt. Gelet op de voor een leek zichtbare verschillen tussen de handtekeningen acht het hof het in elk geval op dit moment niet in de rede liggen om nu een onderzoek door een handschriftdeskundige te gelasten. Het voorgaande geldt te meer nu [appellant] niet heeft gesteld onder welke omstandigheden de huurovereenkomst is ondertekend en – meer in het bijzonder – of de handtekening bij “Handtekening huurder” in zijn aanwezigheid is geplaatst.
3.4.6.
[appellant] heeft in de door hem in hoger beroep genomen akte aangeboden om door het horen van zichzelf en van zijn broer als getuigen te bewijzen dat de huurovereenkomst tot stand gekomen is en dat hij in verband daarmee van [geïntimeerde 1] een contante aanbetaling van € 150,-- op de eerste maand huur heeft ontvangen. [geïntimeerde 1] heeft betwist dat hij een dergelijke aanbetaling heeft gedaan. Het hof acht dit een relevant bewijsaanbod, mede omdat [appellant] en diens broer in het geding bij de kantonrechter nog niet als getuigen zijn gehoord. Het hof zal [appellant] op de hierna onder “De uitspraak” te melden wijze tot deze bewijslevering toelaten.
3.4.7.
Het hof zal elk verder oordeel over grief I aanhouden. Dat geldt ook voor elk oordeel over de door [geïntimeerde 2] ondertekende borgstelling en de verweren die [geïntimeerde 2] daarover heeft gevoerd.
Met betrekking tot grief II: schade door de hennepkwekerij
3.5.1.
Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] heeft nagelaten enig nader bewijs te leveren omtrent de omvang van de als gevolg van de hennepkwekerij geleden schade en dat zijn vorderingen, voor zover gebaseerd op de kwestie van de hennepkwekerij, reeds om die reden moeten worden afgewezen. In de toelichting op de grief heeft [appellant] naar de kern genomen betoogd dat hij de door hem gestelde schade voldoende heeft onderbouwd door overlegging van:
  • de offerte van [v.o.f. 1] v.o.f. van 22 december 2011 ten bedrage van € 29.252,32 inclusief btw voor het opknappen van de woning in verband met de gevolgen van de hennepkwekerij (productie 5 bij de inleidende dagvaarding);
  • de (alternatieve) offerte van Timmerbedrijf [v.o.f. 2] v.o.f. van 23 december 2011 ten bedrage van € 32.014,63 voor, kort gezegd, dezelfde werkzaamheden als waar de offerte van [v.o.f. 1] v.o.f. betrekking op heeft (productie 5 bij de inleidende dagvaarding);
  • de aanmaning ter zake de fraudefactuur van Enexis ten bedrage van € 4.564,18 (prod. 6 bij de inleidende dagvaarding);
  • de eindafrekening van Essent van 26 oktober 2011 ten bedrage van € 601,98;
  • 37 foto’s van de schade die door en in verband met de hennepkwekerij in de woning is ontstaan (productie 2 bij de memorie van grieven);
  • een factuur van [v.o.f. 1] v.o.f. van 22 februari 2012 ten bedrage van € 2.520,28 inclusief btw voor het leegmaken van de woning (zand, folie, kabels en draden verwijderen), het schoonmaken van de hele woning en het afvoeren van het vrijgekomen materiaal, inclusief huur en transport van container en inclusief stortkosten (2752 kg) (productie 3 bij memorie van grieven).
3.5.2.
Deze grief is terecht voorgedragen. [appellant] heeft met de door hem overgelegde producties voldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden door de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning. Het afwijzen van de vordering omdat de schade niet is onderbouwd, is dus niet aan de orde. Het hof zal in het onderstaande nader oordelen over de door [appellant] gestelde schadeposten.
Kosten van herstel van de woning
3.6.1.
Ter zake de kosten van herstel van de woning maakt [appellant] aanspraak op een schadevergoeding van € 29.252,32. Dit betreft het bedrag dat genoemd is in de offerte van [v.o.f. 1] v.o.f. van 22 december 2011.
3.6.2.
Het hof stelt met betrekking tot deze schadepost onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO2786, RvdW 2004, 71) het volgende voorop. De eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, lijdt door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel, gelijk aan de waardevermindering van de zaak. Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – met het herstel gemoeide kosten. Is de onrechtmatig beschadigde zaak een gebouw, dan heeft de eigenaar daarvan in beginsel aanspraak op herstel, welk herstel ook verantwoord kan zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de waardevermindering overtreffen (waarvan in het onderhavige geval overigens niet is gebleken). De omvang van de schade dient te worden berekend naar het moment waarop zij wordt geleden, waaraan niet afdoet dat onder omstandigheden gebeurtenissen van later datum kunnen meebrengen dat van de getroffen eigenaar in redelijkheid kan worden verlangd dat hij zijn aanspraak beperkt.
3.6.3.
De offerte van [v.o.f. 1] v.o.f. die uitkomt op het door [appellant] als herstelkosten genoemde bedrag van € 29.252,32 is gespecificeerd. Uit de offerte blijkt dat de aangeboden werkzaamheden betrekking hebben op herstelwerkzaamheden in de hal, de wc, de keuken, de woonkamer, de hal boven, drie slaapkamers op de eerste verdieping en een hobbykamer en twee slaapkamers op de derde verdieping. Uit de offerte, bezien in samenhang met de alternatieve offerte van Timmerbedrijf [v.o.f. 2] v.o.f. die betrekking heeft op dezelfde werkzaamheden en in samenhang met de 37 foto’s die [appellant] bij de memorie van grieven heeft overgelegd, is af te leiden dat in verband met de hennepkwekerij in al de genoemde ruimtes beschadigingen zijn aangebracht, onder meer verband houdend met aangelegde ontluchtingsleidingen waarvoor allerlei gaten in diverse muren zijn aangebracht.
3.6.4.
Het voorgaande laat onverlet dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onder meer bij conclusie van antwoord sub 4.1 en 4.2 hebben betwist dat al de op de specificaties genoemde posten verband houden met het herstel van de schade die door de hennepkweek veroorzaakt is. Daarom kan het op de offerte genoemde bedrag niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen. Daar komt bij dat gebeurtenissen van na het ontstaan van de schade kunnen meebrengen dat van de getroffen eigenaar in redelijkheid kan worden verlangd dat hij zijn aanspraak beperkt. In dit kader is van belang dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij memorie van antwoord hebben gesteld dat [appellant] het herstel van de woning kennelijk niet heeft laten uitvoeren door [v.o.f. 1] v.o.f. maar het herstel in eigen beheer heeft uitgevoerd tegen aanzienlijk lagere kosten. [appellant] heeft nog niet op deze stelling gereageerd. [appellant] dient dat alsnog te doen bij de door hem te nemen memorie na al dan niet gehouden getuigenverhoor. [appellant] dient daarbij op concrete wijze en zoveel mogelijk onderbouwd door bewijsstukken aan te tonen welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt in verband met het herstel van de schade aan de woning. Het hof zal elk verder oordeel over de gestelde schadepost van € 29.252,32 aanhouden.
Kosten schoonmaken en leegmaken van de woning
3.7.
Ter zake het leegmaken en schoonmaken van de woning en het afvoeren van het vrijgekomen materiaal vordert [appellant] een schadevergoeding van € 2.520,28 inclusief btw. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met de door hem overgelegde factuur van
[v.o.f. 1] v.o.f. van 22 februari 2012 voldoende aangetoond dat de kosten van deze werkzaamheden verband hielden met de aangetroffen hennepkwekerij en € 2.520,28 hebben bedragen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de juistheid van deze factuur niet betwist.
Kosten verband houdend met de elektriciteitsaansluiting
3.8.1.
[appellant] stelt dat hij door de aanwezigheid van de hennepkwekerij een schade heeft geleden van € 5.166,16 ter zake kosten van de elektriciteitsaansluiting. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit twee deelposten:
  • € 601,98 ter zake de eindafrekening van Essent van 26 oktober 2011;
  • € 4.564,18 ter zake de fraudefactuur van Enexis van 11 november 2011.
3.8.2.
Het hof zal het bedrag van € 601,98 afwijzen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben al tijdens het geding bij de kantonrechter gemotiveerd betwist dat deze eindafrekening van 26 oktober 2011 verband houdt met de hennepkwekerij die pas daarna op 28 oktober 2011 is ontdekt. [appellant] heeft vervolgens niet toegelicht waarom deze eindafrekening naast de afzonderlijke fraudefactuur kosten betreft die verband houden met de hennepkwekerij. Een andere grondslag op grond waarvan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] deze factuur zouden moeten voldoen, is door [appellant] niet genoemd.
3.8.3.
Met betrekking tot het bedrag van € 4.564,18 dat genoemd is op de aanmaning van Enexis, hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] erop gewezen dat de onderliggende fraudefactuur zelf niet is overgelegd. Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen zij niet vaststellen op welke fraudeperiode de factuur betrekking heeft.
3.8.4.
Het hof zal [appellant] opdragen de fraudefactuur bij memorie na al dan niet gehouden getuigenverhoren over te leggen. Voorts dient hij betaalbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij de factuur heeft voldaan. Het hof zal elk verder oordeel over deze post aanhouden.
Devolutieve werking hoger beroep en nadere rechtsgrond: onrechtmatige daad
3.9.1.
Omdat grief II in elk geval ten dele terecht is voorgedragen en dit zou kunnen leiden tot het geheel of ten dele toewijzen van de vordering tot schadevergoeding in verband met de hennepkwekerij, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep oordelen over het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevoerde verweer dat zij geen betrokkenheid hebben gehad bij de inrichting en exploitatie van de hennepkwekerij in de woning. In dat kader is ook de door [appellant] in de memorie van grieven genoemde nadere rechtsgrond voor zijn vordering van belang. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens hem gehandeld door in de woning de hennepkwekerij in te richten en te exploiteren, en moet [geïntimeerde 2] op die grond de door [appellant] geleden schade vergoeden.
3.9.2.
Omdat [appellant] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat [geïntimeerde 2] in de woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, draagt hij de bewijslast van die stelling.
Ter levering van het bewijs heeft [appellant] in het geding bij de kantonrechter twee getuigen laten horen, te weten [getuige 1] en [getuige 2] . Het hof heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze getuigen te twijfelen. Op grond van de getuigenverklaringen van deze twee getuigen, bezien in verband met de eerder door deze getuigen afgegeven schriftelijke verklaringen (producties 8, 9, 14 en 15) en de door [appellant] bij de memorie van grieven overgelegde foto’s, acht het hof bewezen dat [geïntimeerde 2] betrokken is geweest bij de aanleg en exploitatie van de hennepkwekerij in de woning. [geïntimeerde 2] heeft daardoor onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] en [geïntimeerde 2] moet de schade vergoeden, die [appellant] daardoor heeft geleden. Over de omvang van de te vergoeden schade zal het hof, zoals hiervoor al aangegeven elk verder oordeel aanhouden.
3.9.3.
Dat ook [geïntimeerde 1] betrokken is geweest bij de aanleg en exploitatie van de hennepkwekerij blijkt niet uit de getuigenverklaringen. [appellant] heeft zijn stellingen op dat punt ook onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot grief III
3.10.
Grief III heeft, mede gelet op de bij deze grief gegeven toelichting, geen zelfstandige betekenis naast de grieven I en II. Het hof zal elk oordeel over grief III aanhouden.
Conclusie
3.11.1.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] nu wordt toegelaten tot bewijslevering met betrekking tot de door hem gestelde huurovereenkomst.
3.11.2.
[appellant] dient vervolgens, bij memorie na al dan niet gehouden getuigenverhoor:
  • op concrete wijze en zoveel mogelijk onderbouwd door bewijsstukken aan te tonen welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt in verband met het herstel van de schade aan de woning (rov. 3.6.4);
  • de fraudefactuur van Enexis over te leggen alsmede betaalbewijzen waaruit blijkt dat hij de factuur heeft voldaan (rechtsoverweging 3.8.4).
3.11.3.
Het hof zal elk verder oordeel aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe om op de in rechtsoverweging 3.4.6 van dit arrest genoemde wijze nader bewijs te leveren voor zijn stelling dat tussen hem en [geïntimeerde 1] een huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de woning, zoals neergelegd in de schriftelijke overeenkomst die als productie 1 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. I.B.N. Keizer als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 12 juni 2018 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat [appellant] zich na de (al dan niet gehouden) getuigenverhoren bij memorie moet uitlaten zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.11.2 aangegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer