In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die verblijft in de Forensisch Psychiatrische Kliniek De Kijvelanden, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2017 aangevochten, waarin haar gezag was beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) was benoemd tot voogdes. De moeder voerde aan dat zij in staat was om haar leven op orde te krijgen en dat de gezagsbeëindiging disproportioneel was, gezien de jonge leeftijd van haar kind.
Het hof heeft de argumenten van de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks eerdere kansen, niet in staat was gebleken om haar verslavingsproblematiek en persoonlijke problemen aan te pakken. De moeder had een ernstige terugval gehad en was inmiddels veroordeeld voor geweldsdelicten, wat haar verantwoordelijk ouderschap in gevaar bracht. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om in een stabiele omgeving op te groeien, wat de moeder op dat moment niet kon bieden.
De beslissing van het hof om het gezag van de moeder te beëindigen werd gebaseerd op artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat het gezag kan worden beëindigd indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee de moeder niet in haar verzoek werd ontvangen.