3.1.In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter in rov. 2.1 tot en met 2.11 feiten weergegeven. De grieven van [appellant] zijn niet gericht tegen deze feitenweergave. De Staat heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de door de voorzieningenrechter weergegeven feiten. Deze feiten vormen daarom ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal die feiten hierna vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.11 opnemen.
3.1.1.Bij vonnis van 20 november 2015 is [appellant] door de Duitse strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8½ jaar voor - kortweg - het medeplegen van de invoer van 3.000 kilo marihuana en twee gevallen van het invoeren van sassafrasolie. Behalve [appellant] zijn in dat strafvonnis nog twee personen veroordeeld, waaronder een Nederlander (hierna aan te duiden met “C”), die een straf van 9½ jaar opgelegd kreeg.
3.1.2.C is destijds in Nederland gearresteerd ter overlevering aan Duitsland onder een terugkeergarantie. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft ten aanzien van hem op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) gronden aanwezig geoordeeld voor het aanpassen van de strafhoogte – van 9½ jaar naar 5 jaar – bij de tenuitvoerlegging van het Duitse veroordelend vonnis in Nederland.
3.1.3.[appellant] is destijds in Duitsland gearresteerd en is na zijn veroordeling aanvankelijk ook in Duitsland gedetineerd.
3.1.4.[appellant] is op 12 juli 2016 door de aangewezen Duitse rechter van het Ambtsgericht Bochum conform § 85 lid 2 Gesetz über die internationale Rechtshilfe in Strafsachen (hierna: IRG) gehoord inzake de overdracht aan Nederland van de tenuitvoerlegging van zijn straf. [appellant] heeft ingestemd met de overdracht van de tenuitvoerlegging.
3.1.5. § 85lid 2 IRG luidt:
Hält sich die verurteilte Person in der Bundesrepublik Deutschland auf, darf die Vollstreckungsbehörde die Vollstreckung einer freiheitsentziehenden Sanktion in einem anderen Mitgliedstaat nur bewilligen, wenn
1. sich die verurteilte Person mit der Vollstreckung der freiheitsentziehenden Sanktion in dem anderen Mitgliedstaat einverstanden erklärt hat oder
2. das Gericht die Vollstreckung der freiheitsentziehenden Sanktion in dem anderen Mitgliedstaat auf Antrag der Vollstreckungsbehörde gemäß § 85c für zulässig erklärt hat.
Das Einverständnis der verurteilten Person nach Satz 1 Nummer 1 ist zu Protokoll eines Richters zu erklären. Das Einverständnis kann nicht widerrufen werden. Die verurteilte Person ist über die Rechtsfolgen ihres Einverständnisses und dessen Unwiderruflichkeit zu belehren.
3.1.6.Bij brief van 3 augustus 2016 hebben de Duitse autoriteiten, belast met de uitvoering van het strafvonnis, onder verwijzing naar het Kaderbesluit 2008/909/JI – dat handelt over de toepassing door EU-lidstaten van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbenemende maatregelen zijn opgelegd (hierna: het Kaderbesluit) – verzocht om verdere tenuitvoerlegging van de aan [appellant] opgelegde straf, onder de voorwaarde dat de Duitse autoriteit eerst wordt geïnformeerd over de regeling inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI).
3.1.7.Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 3 november 2016 geoordeeld dat er geen gronden zijn om de erkenning van het Duitse vonnis te weigeren en dat er geen wettelijke gronden zijn tot aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
3.1.8.Bij brief van 9 november 2016 heeft het Ministerie van (thans) Justitie en Veiligheid (hierna: de minister) de Duitse autoriteit ingelicht over de VI-regeling en aangegeven akkoord te zijn met de overdracht van de tenuitvoerlegging. Aangehecht is een informatieve brief ter overhandiging aan [appellant] waarin hem wordt meegedeeld dat zijn straf een-op-een wordt overgenomen en dat de VI op 2/3e van de straf ligt, omdat de Duitse autoriteit (nog) geen VI-datum heeft vastgesteld.
3.1.9.De Duitse autoriteit heeft bij brief van 17 november 2016 de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf bevestigd en de datum voor overdracht bepaald.
3.1.10.De minister heeft bij besluit van 18 november 2016 overeenkomstig artikel 2:12 WETS de Duitse straf erkend en bepaald dat de Nederlandse VI-regeling wordt toegepast.
3.1.11.[appellant] is op 9 december 2016 overgedragen aan Nederland en naar een penitentiaire inrichting overgebracht om het vervolg van zijn straf te ondergaan.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellant] dat de Staat wordt veroordeeld de executie van zijn Duitse straf te beperken tot een Nederlandse gevangenisstraf van 5 jaar, althans die maatregelen te nemen zodat hij in de dezelfde strafrechtelijke positie komt terzake de executie van de straf als C.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat sprake is van rechtsongelijkheid tussen hem en C, nu zijn straf wel een-op-een is overgenomen en die van C niet. Hij stelt dat de Staat onder verwijzing naar artikel 2:11 lid 6 WETS de Duitse autoriteit had moeten uitleggen dat sprake is van een discrepantie in de executie van straffen tussen onderdanen alleen vanwege het feit dat de een ( [appellant] ) in Duitsland is opgepakt en de ander (C) in Nederland. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de WETS de minister de ruimte geeft om de ongelijkheid op te heffen.
3.2.3.De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] afgewezen en hem, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
Hiertoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, anders dan [appellant] veronderstelt, de minister niet de ruimte had om af te wijken van de beoordeling door het gerechtshof waar het betreft de verplichte weigeringsgronden. Voorts oordeelde de voorzieningenrechter dat de gevallen van [appellant] en C niet gelijk zijn.
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Het hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en, opnieuw recht doende, zijn vordering wordt toegewezen, met veroordeling van de Staat in de kosten van beide instanties.
3.3.2.De Staat heeft de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.