ECLI:NL:GHSHE:2018:2290

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
200.216.897_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht door verzekerde bij diefstal van een auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verzekerde en een schadeverzekeringsmaatschappij. De verzekerde, hierna aangeduid als [appellant], had een verzekering afgesloten voor zijn BMW, type 116 I, bij de [geïntimeerde]. Kort voor de diefstal van de auto had [appellant] echter ernstige motorschade aan de auto, welke hij niet had gemeld aan de verzekeraar. De verzekeraar weigerde daarom de schadevergoeding te betalen, omdat [appellant] zijn inlichtingenplicht had geschonden. Het hof oordeelde dat [appellant] niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, zoals vastgelegd in de Algemene Voorwaarden Autoverzekering. De verzekeraar was niet gehouden tot uitkering, omdat de verzekerde niet tijdig en volledig de relevante informatie had verstrekt die nodig was voor de beoordeling van de uitkeringsplicht. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die eerder had geoordeeld dat de verzekeraar terecht de uitkering had geweigerd. [appellant] werd in de proceskosten veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.216.897/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Roermond,
tegen
[schadeverzekeringsmaatschappij] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.K. Sjouw te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 april 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5170610 CV EXPL 16-5863)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis met productie;
  • de memorie van antwoord met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
[appellant] is eigenaar van een personenauto van het merk BMW, type 116 I, met Nederlands kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
3.1.3.
[appellant] heeft voor de auto via gevolmachtigde [gevolmachtigde] (verder: [gevolmachtigde] ) een verzekering bij [geïntimeerde] afgesloten. Op de polis is diefstal van de auto meeverzekerd.
3.1.4.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Autoverzekering Regio-Tarief, model [gevolmachtigde] (01-01-2012) van toepassing (inl. dagv., prod. 23). Deze luiden onder andere:
“Artikel 8. Verplichtingen
Verzekerde(n) zijn verplicht:
1. ons zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van een schadegebeurtenis en alle voor
ons belangrijke omstandigheden die hiermee te maken hebben; (…)
3. ons volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat onze belangen kan schaden;
4. zo spoedig mogelijk alle gegevens aan ons te verstrekken; (…)
7. zich te onthouden van elke toezegging, verklaring of handeling die onze belangen
kan schaden; (…)
9. de schadegebeurtenis en de omvang van de schade aan te tonen dan wel aannemelijk te maken; (…)
14. alle door of namens ons gevraagde inlichtingen volledig, juist en naar waarheid te verstrekken. Indien u en/of de verzekerde(n) zich niet houdt/houden aan deze verplichtingen, kan dit leiden tot verlies van recht op uitkering. (…)
Artikel 17. Algemene uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten schade: (…)
2. niet nakomen verplichtingen
Indien u en/of verzekerden zich niet houd(t)(en) aan de door ons opgelegde verplichtingen en daardoor onze belangen scha(a)d(t)(en), kunnen er geen rechten worden ontleend aan deze verzekering”.
3.1.5.
Op 25 februari 2015 heeft [appellant] telefonisch aangifte bij de politie gedaan van de diefstal van de auto in de nacht van 24 op 25 februari 2015 op de [adres] te [plaats] . De politie heeft hiervan een proces-verbaal “aangifte” opgemaakt.
3.1.6.
[appellant] heeft de schade direct gemeld bij [gevolmachtigde] . Door [appellant] is een ‘Verklaring terzake diefstal voertuig’ ingevuld (cva, prod. 1). Hierin heeft [appellant] verklaard:
- dat het voertuig direct voor de diefstal in nieuwstaat verkeerde
- dat het voertuig direct voor de diefstal geen schade of mankementen had
- dat er 2 originele sleutels bij aanschaf van de auto zijn ontvangen
- dat er geen sleutels zijn verloren.
3.1.7.
[gevolmachtigde] heeft de schade in behandeling genomen en heeft [automotive] (verder: [automotive] ) ingeschakeld om de omvang van de schade als gevolg van de door [appellant] gestelde diefstal te onderzoeken. In de rapportage van [automotive] van 18 maart 2015 (cva, prod. 2), welke is opgesteld na een bezoek aan [appellant] door [automotive] op 9 maart 2015, staat:
- dat bij een visuele controle is gebleken dat de twee ingeleverde sleutels originele sleutels met afstandsbediening zijn;
- dat bij het uitlezen van de sleutels bij de dealerorganisatie aan het licht kwam dat 1 sleutel het laatst geüpdatet is op 20-9-2013 met km-stand 90.776 en een sleutel op 16-2-2015 met
km-stand 118.677;
- dat kentekendelen 1A en 1B alsmede het apk-keuringsformulier ten tijde van de diefstal in het voertuig lagen.
In de rapportage staat verder onder het kopje ‘resumé en bijzonderheden’:
“Of de diefstal heeft plaatsgevonden conform de opgave is niet geheel duidelijk. De datum van laatste sleutel update, 16-02-2015, komt niet overeen met de datum van de diefstal 24-02-2015. De opgegeven km-stand van 118.700 wel.”
3.1.8.
[gevolmachtigde] heeft, in verband met deze afwijkende bevindingen, vervolgens EMN Forensic (verder: EMN) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de diefstal. In het onderzoeksverslag van EMN, dat is gedateerd op 8 april 2015 (cva, prod. 3), staat dat [appellant] op
20 maart 2015, voor zover hier van belang, heeft verklaard:
“- Wanneer ik de auto voor de laatste keer heb gebruikt? Op dinsdag 24 februari 2015 ben ik met mijn auto nog naar Eindhoven geweest, (…) Naar Eindhoven op en neer zal ongeveer 150 kilometer zijn geweest. (…)
- Bij welke monteur is de auto toen geweest? Ik heb iemand die dat na zijn tijd doet. (…) Hij heet [monteur] en doet het onderhoud in [vestigingsplaats] . (…) Hij heeft eigenlijk vanaf het begin dat ik de auto had, het onderhoud gedaan. (…)
- Ik was een van de 2 originele autosleutels kwijtgeraakt, ik denk ongeveer in het voorjaar van 2014. Ik was toen wat in paniek (…) en heb de sleutel laten blokkeren. . 's Avonds ben ik alles nog eens gaan nazoeken en toen vond ik de sleutel op de keldertrap. (…)
- Of de auto in goede technische staat verkeerde? Ja. (…)
- Wanneer het laatste onderhoud werd uitgevoerd? Dat was in december 2014. Toen heeft de auto nog een beurt gehad en met APK tot december 2015.
- Waar ik het onderhoud aan de auto heb laten voeren? Bij de eerdergenoemde [monteur] in [vestigingsplaats] .”
In deze rapportage staat tevens dat uit de sleuteldata is gebleken dat er sprake is van een behoorlijke motorstoring. [appellant] heeft hieromtrent verklaard:
“Of er een of ander technisch probleem met de auto was? Nee, ik ben de avond ervoor nog ermee naar Eindhoven gereden.”
3.1.9.
Omdat na het onderzoek van EMN nog vragen onbeantwoord bleven, heeft [geïntimeerde] een technische expert, de heer [technische expert] van [automotive] ingeschakeld. In de rapportage van 15 mei 2015 (cva, prod. 5) staat dat:
- [automotive] de sleutels nogmaals heeft laten uitlezen door BMW [naam 1] te [vestigingsplaats] .
- Op grond van de beschikbare sleutelinformatie gesteld kan worden dat de BMW met chassisnummer [chassisnummer] niet meer heeft gereden na 16 februari 2015 13.07 uur. Als de verzekerde verklaart dat er nog gereden is met de BMW op 24 februari 2015 over een afstand van ongeveer 150 kilometer moet er naar onze mening nog een sleutel zijn of is de opgegeven informatie door de verzekerde onjuist.
- Er vijf foutcodes zijn opgeslagen en wel op 16 februari 2015 bij een kilometerstand van 118.677 kilometer. Deze vijf foutcodes hebben allen te maken met de distributietiming. Op grond van de foutcode ‘motor slaat niet aan –distributietijden versteld’, foutcode ‘VANOS storing’ en foutcode ‘nokkenastiming’ kunnen wij stellen dat de motor niet meer aan heeft kunnen slaan. Op grond van de opgeslagen foutcodes op 16 februari 2015 menen wij dat deze motor niet of anders zeer slecht moet hebben gelopen.”
Tevens staat in deze rapportage dat van de heer [expert] , werkzaam bij BMW- [naam 2] , is vernomen dat: “Op onze vraag of op dit voertuig (chassisnummer en/of kentekennummer) een sleutelblokkade was uitgevoerd en/of een nieuwe sleutel is aangevraagd werd ook ontkennend geantwoord”.
3.1.10.
Bij brief van 20 juli 2016 heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten dat hij de beweerde diefstal onvoldoende heeft aangetoond en dat er om die reden geen schadevergoeding zal worden uitgekeerd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de schade, zijnde de dagwaarde van de auto, ter hoogte van € 7.950,-.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst conform artikel 7:925 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het vonnis van 19 april 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de door [appellant] gedane onjuiste mededelingen in haar belangen is geschaad en terecht uitkering heeft geweigerd.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld, alsmede in de nakosten.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot toewijzing van zijn in (in hoger beroep vermeerderde) vordering tot een bedrag van € 8.200,- en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.4.
Het hof merkt allereerst op dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord een nieuwe productie (productie 9 rapport [automotive] van 23 oktober 2017) in het geding heeft gebracht, waarop [appellant] niet meer heeft kunnen reageren. Gelet op de beginselen van hoor en wederhoor zal het hof geen acht slaan op deze productie en de op grond hiervan ingenomen stellingen door [geïntimeerde] .
3.5.
In de grieven 1 en 2 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij niet zou hebben voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 8 van verzekeringsvoorwaarden en artikel 7:914 lid 2 BW. Voor zover al zou komen vast te staan dat [appellant] de op hem rustende inlichtingenplicht niet correct zou zijn nagekomen, dan beroept [appellant] zich op artikel 7:194 lid 3 BW, waardoor de uitkering zou verminderen met de begrote waardevermindering van € 1.500,-.
3.6.
Op basis van de stukken van het geding stelt het hof het volgende vast. In de “verklaring terzake diefstal voertuig” van 26 februari 2015 is door [appellant] bij de vraag over de staat van het voertuig direct voor de diefstal “nieuwstaat” opgegeven. Bij de vraag naar mankementen of schade heeft [appellant] verklaard dat er “geen schade of mankementen” waren aan de auto. Tijdens het gesprek op 9 maart 2015 met EMN heeft [appellant] opnieuw bevestigd dat de auto in goede technische staat verkeerde en dat er geen technisch probleem met de auto was. Ten slotte heeft [appellant] verklaard:
“U vraagt mij of er zaken zijn met betrekking tot deze schade, waarvan u niet op de hoogte bent en die van belang zijn voor dit onderzoek en die ik u om deze reden mee zou moeten delen. Dat is niet het geval: ik heb u alle informatie gegeven die van belang is voor deze schade.”
Geconfronteerd met de sleuteldata waaruit blijkt dat er sprake is van een behoorlijke motorstoring waardoor de auto niet goed of helemaal niet zou kunnen rijden, heeft [appellant] verklaard dat de auto prima reed.
3.7.
Onderzoeker [onderzoeker van automotive] van [automotive] heeft op 20 december 2016 telefonisch gesproken met [monteur] , de door [appellant] bedoelde monteur die de auto in onderhoud zou hebben gehad. Blijkens het door [onderzoeker van automotive] opgestelde e-mailbericht heeft [monteur] tegenover [onderzoeker van automotive] verklaard dat
- hij [appellant] kent van vroeger;
- hij lange tijd terug [appellant] voor een vriendendienst heeft geholpen;
- de auto van [appellant] met losgelopen ketting (distributieketting) door de ANWB was afgesleept;
- volgens de ANWB de auto niet te herstellen zou zijn;
- hij [appellant] heeft geholpen om de auto weer lopend te maken;
- hij geen BMW testapparatuur heeft en de storing ook niet kan “resetten”, hij heeft alleen “de ketting er op gelegd en hem lopend gemaakt”.
3.8.
In de toelichting op grief 1 wordt betoogd dat de verklaring van [monteur] zoals deze is weergegeven in het e-mailbericht door [onderzoeker van automotive] niet volledig is, omdat daarin verschillende mededelingen van [monteur] niet door [onderzoeker van automotive] in zijn e-mail zijn opgenomen. [monteur] heeft tegenover de advocaat van [appellant] verklaard dat de storingen in de sleuteldata kunnen worden verholpen, maar dat [monteur] geen speciale BMW testapparatuur heeft die daarvoor benodigd is. Daarom zou de storing nog wel in het systeem staan, terwijl er geen actuele storing meer is omdat deze immers is verholpen. Voorts heeft [monteur] tegenover de advocaat van [appellant] verklaard dat hij de staat van de auto op zich goed vond en dat hij ten stelligste betwist dat de auto niet meer zou kunnen rijden. [appellant] heeft dan ook correct voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
3.9.
[appellant] kan hierin niet worden gevolgd. Gebleken is dat de auto van [appellant] op 16 februari 2015 is afgesleept door de ANWB. Volgens de ANWB zou de auto niet meer te herstellen zijn. Deze feiten worden door [appellant] niet betwist. [appellant] heeft bij het invullen van de “verklaring terzake diefstal voertuig” geen melding gemaakt van dit mankement, dat zich zeer recent, namelijk acht dagen voor de diefstal, had voorgedaan. Ook nadat [appellant] is geconfronteerd met het gegeven dat uit de sleuteldata volgt dat de auto van [appellant] na 16 februari 2015 niet meer heeft gereden, heeft [appellant] geen melding gemaakt van de losgelopen ketting (distributieketting) en het afslepen door de ANWB. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Artikel 7:941 lid 2 BW verplicht de verzekeringnemer immers om binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Een dergelijk ernstig mankement waarvoor afsleping noodzakelijk is en waarvan volgens de ANWB herstel niet meer mogelijk is, zijn inlichtingen waarvan [appellant] had moeten begrijpen dat hij deze moest melden. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat de auto, zoals [appellant] stelt, met het vastzetten van de distributieketting weer kon rijden, ontsloeg dat [appellant] niet van zijn inlichtingenplicht op dit punt, in ieder geval op het moment nadat hij geconfronteerd was met de sleuteldata waaruit bleek dat er storingscodes waren vermeld en waaruit volgde dat de auto na 16 februari 2015 niet meer had gereden. Door op dat moment geen open kaart te spelen over het recente en ernstige mankement aan de auto, heeft [appellant] [geïntimeerde] belemmerd in het op een goede wijze invulling kunnen geven aan de beoordeling van zijn uitkeringsplicht.
3.10.
Of de auto na 16 februari 2015 al dan niet nog heeft gereden, is naar het oordeel van het hof dan ook niet meer relevant voor de beantwoording van de vraag of [appellant] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en kan dus in het midden blijven. Het bewijsaanbod om de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] te doen horen over de vraag of de auto na 16 februari 2015 nog heeft gereden, zal dan ook, als niet meer ter zake doende, worden gepasseerd. Datzelfde geldt voor het benoemen van een deskundige die zou moeten onderzoeken of na 16 februari 2015 nog met de auto kon worden gereden. Ook het bewijsaanbod ter zake van het horen van [monteur] die zou kunnen verklaren over de staat van de auto en het onderhoud van de auto zal het hof passeren, nu dit niet meer van invloed kan zijn op de vaststelling dat [appellant] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet mede te delen dat er vlak voor de diefstal sprake is geweest van een ernstig mankement waarvoor afsleping noodzakelijk was en volgens de ANWB herstel niet meer mogelijk zou zijn.
3.11.
Vervolgens is het de vraag of [appellant] een beroep kan doen op artikel 7:941 lid 3 BW, waarin is bepaald dat bij niet nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden of 2 van dit artikel, de verzekeraar de uitkering kan verminderen met de schade die hij daardoor lijdt. [geïntimeerde] heeft er in dit verband terecht op gewezen dat voormeld artikellid van regelend recht is en dat daarvan kan worden afgeweken in de polisvoorwaarden. In artikel 17 van de polisvoorwaarden heeft [geïntimeerde] het verstrekken van onjuiste inlichtingen gesanctioneerd met een algeheel verval van recht op uitkering, zodat [geïntimeerde] terecht heeft geweigerd tot uitkering over te gaan. De grieven 1 en 2 falen.
3.12.
Grief 3 faalt eveneens, nu de kantonrechter [appellant] terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten heeft veroordeeld. Ook in hoger beroep zal [appellant] in de proceskosten worden veroordeeld, aangezien zijn grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 19 april 2017;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die proceskosten tot op heden op € 716,- aan griffierecht en op € 759,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.H. Schulten en J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer