ECLI:NL:GHSHE:2018:2263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
17/00200
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op pensioenuitkering van een in Portugal woonachtige belanghebbende

In deze zaak gaat het om de belastingheffing over een pensioenuitkering van een belanghebbende die in Portugal woont en in 2012 een pensioenuitkering ontving van een in Nederland gevestigd pensioenfonds. De belanghebbende stelde dat hij op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Portugal recht had op een vrijstelling van Nederlandse belastingheffing. De Inspecteur van de Belastingdienst had echter de pensioenuitkering tot het belastbare inkomen gerekend en belasting geheven. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor belastingvrijstelling in Nederland, omdat hij als reguliere inwoner van Portugal niet in aanmerking kwam voor de speciale regeling voor 'non-habitual residents'. Het Hof concludeerde dat de pensioenuitkering volledig aan de Portugese belastingheffing was onderworpen, en dat de Inspecteur de aanslag terecht had opgelegd. Het hoger beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd verminderd naar een belastbaar inkomen van nihil. Tevens werd de beschikking belastingrente vernietigd en werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00200
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] (Portugal),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2017, nummer BRE 16/2858, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en de daarbij gegeven beschikking belastingrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.304, en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 2.674, welke aanslag en beschikking na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , belastingadviseur te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heer [C] .
1.6.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 16 juli 2001 is belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1951, vanuit Nederland geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Aan belanghebbende is op [datum] 2006 een Portugees fiscaal nummer toegekend vanwege de aankoop van een onroerende zaak in Portugal. Op 2 juni 2010 heeft belanghebbende zich als ‘resident’ ingeschreven in Portugal, waar hij sindsdien woont. Na een verblijf van vijf jaar in Portugal is belanghebbende aldaar ingeschreven als ‘permanent resident’.
2.2.
Belanghebbende geniet van 1 november 2011 tot en met 3 november 2016 een tijdelijk ouderdomspensioen van de Stichting Bedrijfstak Pensioenfonds [pensioenfonds] (hierna ook: het pensioen).
2.3.
De Belastingdienst heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 oktober 2011 een beschikking verzonden, waarin de vrijstelling van inhouding van loonheffing voor het pensioen is afgewezen. Voornoemde beschikking luidt als volgt:
“Op 27 juli 2011 heb ik van u een verzoek om vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen ontvangen.
Samenvatting van uw verzoek.
U heeft verzocht om een verklaring waarbij op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting Stg. BPF [pensioenfonds] , loonbelastingnummer [aanslagnummer] , voor de inhouding van loonbelasting op uw uitkering TOP (tijdelijk ouderdomspensioen) met registratienummer [nummer] is vrijgesteld.
Beoordeling van uw verzoek.
Ik ben van mening dat uw verzoek niet terecht is. De overweging die ik heb gemaakt, wil ik als volgt toelichten.

Nederland heeft met het woonland van de belanghebbende een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten. Hierin is de heffing over de genoemde inkomsten aan Nederland toegewezen.
Beslissing op uw verzoek.
Ik wijs uw verzoek af. (…)”
2.4.
In 2012 heeft belanghebbende ter zake van het pensioen een bedrag van € 92.304 ontvangen. Hierop is € 29.986 aan loonbelasting ingehouden. De opbouw van het pensioen heeft belastingvrij plaatsgevonden: de werkgeversbijdragen waren onbelast en de werknemersbijdragen waren fiscaal aftrekbaar.
2.5.
Bij brief van 4 maart 2013 heeft belanghebbende de Belastingdienst verzocht om vrijstelling van inhouding van loonbelasting met betrekking tot het pensioen. In deze brief is het volgende vermeld:
“(…) Ik verwijs naar mijn brief van 3 augustus 2012 en een telefoon gesprek later in 2012 met een van uw medewerkers. Gedurende dat gesprek werd ik verwezen naar een pagina op het internet met het belasting verdrag tussen Nederland en Portugal waarin het percentage van 90% en het reguliere belasting tarief is vermeld.
Ik voeg bij deze brief het certificaat van de Portugese autoriteiten in welke verklaart wordt dat ik onder het verdrag Portugees resident ben (ook voor de belasting) en dus onder de Portugese belasting heffing val voor mijn wereldwijde inkomen. Zoals u kunt zien is het volledige bedrag van mijn pensioen [pensioenfonds] vermeld wat in de aangifte verwerkt wordt en ten volle belast tegen het normale tarief na aftrek van de belasting vrije som zoals dat ook in Nederland gebeurt.
U heeft ook in de belasting aangifte van vorig jaar kunnen zien (die ik toen heb meegestuurd) dat het volledige pensioen is meegenomen en dat er geen rekening is gehouden met de door Nederland toegepaste voorheffing. Ik heb de in 2011 betaalde Nederlandse belasting terug gehad, naar ik aanmeen omdat het onder de belasting vrije som viel, en in Portugal €7,188.65 bijbetaald.
Inmiddels heb ik een brief gehad met het verzoek in Nederland aangifte te doen. U zult begrijpen dat ik niet in Portugal belasting over het pensioen wil betalen terwijl ik in Nederland ook al betaald heb. De Portugese belasting inspecteur stelt zich op het standpunt dat ik in Portugal moet betalen aangezien er aan de eisen van het belasting verdrag wordt voldaan. Ik val niet onder enige speciale regeling, met name niet oner het non-resident pensioen, omdat ik normaal Portugees resident ben.
Ik verzoek u dan ook mij te laten weten hoe ik de in Nederland reeds betaalde belasting terug kan krijgen aangezien ik aanmeen dat dit niet door middel van een on-line aangifte kan.
Tevens verzoek ik u nogmaals mij vrijstelling te verlenen van de voorheffing door [pensioenfonds] zodat ik niet ieder jaar in dezelfde situatie verkeer waarin eerst belasting in Nederland wordt geheven die ik daarna middels brieven zoals deze terug moet zien te krijgen.
Naar ik hoop heb ik u ervan overtuigd dat ik geen voordeel haal door in Portugal belasting te betalen (plus crisis toeslagen!) maar gewoon de regels volg van het belasting verdrag tussen beide landen.”
2.6.
Met dagtekening 27 maart 2013 heeft de Inspecteur hierop geantwoord:
“(…) Wij hebben bovengenoemde brief van u ontvangen.
U bent inderdaad over uw pensioen belastingplichtig in Portugal. Een kopie van uw brief heb ik doorgestuurd naar onze afdeling loonbelasting. Zij zullen u een formulier toesturen waarin u voor uw komen (Hof: bedoeld wordt inkomen) vrijstelling kunt verkrijgen. Indien u dit vrijstellingsformulier naar de uitkerende instantie toestuurt, wordt geen loonheffing meer ingehouden op uw uitkering.
In de aangifte (ook online) is een vraag opgenomen, waar u uw inkomen kunt vrijstellen. Voor 2011 heb ik dit voor u aangepast. Voor 2012 kunt u dit in uw aangifte aangeven(…)”
2.7.
Op 18 april 2013 heeft belanghebbende het verzoek om vrijstelling van inhouding van loonbelasting ingediend. Bij brief van 23 september 2015 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen met de volgende motivering:
“(…)De vrijstelling van belasting in Nederland is afhankelijk van de wijze van heffen in Portugal. Portugal verleent voor immigranten vanaf 2009 een vrijstelling van belasting voor pensioenen groter dan € 10.000. Aangezien u aan deze voorwaarden voldoet, komt u niet voor een Nederlandse vrijstelling in aanmerking.U kunt in Portugal gebruik maken van het begunstigend beleid op grond waarvan uw inkomen n PT wordt vrijgesteld. Daarmee voldoet u niet aan de voorwaarden voor een vrijstelling in NL.(…)”
2.8.
Met dagtekening 16 augustus 2013 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2012 opgelegd. Bij die voorlopige aanslag is de ingehouden loonbelasting terugbetaald en is aan belanghebbende de belastingrente van € 185 vergoed.
2.9.
Met dagtekening 16 oktober 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd.
2.10.
Met zijn brief van 21 januari 2016 doet de Inspecteur een eerste vooraankondiging op het bezwaar van belanghebbende. De Inspecteur schrijft hierin onder meer voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen, en motiveert het als volgt:
“(…) Uit de mij ter beschikking staande gegevens uit het bevolkingsregister, dat u pas met ingang van 10 september 2012 bent geëmigreerd naar Portugal. U kunt in Portugal gebruik maken van begunstigend beleid op grond waarvan uw inkomen in Portugal wordt vrijgesteld. Daarmee voldoet u niet aan de voorwaarden voor een vrijstelling in Nederland. (…)”
2.11.
Belanghebbende heeft bij e-mail van 4 maart 2016 aan de Inspecteur een afschrift toegezonden van de door belanghebbende ingediende Portugese belastingaangifte 2012. Hierin is het pensioen vermeld voor een bedrag van € 13.845, zijnde 15% van € 92.304.
2.12.
Met zijn brief van 16 maart 2016 heeft de Inspecteur een tweede vooraankondiging op het bezwaarschrift gedaan. Hierin wijzigt de Inspecteur zijn eerdere grond van afwijzing van het bezwaar en motiveert de mogelijke afwijzing als volgt:
“(…) In uw aangifte geeft u 15% van uw pensioen aan en hiermee voldoet u niet aan de voorwaarde om voor een vrijstelling van het verdrag in aanmerking te komen, u geeft immers minder dan 90% van het inkomen in Portugal aan. (…)”
2.13.
De uitspraak op bezwaar van 12 april 2016 vermeldt:
“(…)Beoordeling van uw bezwaarIk ben van mening dat de beschikking juist is. De reden(en) daarvoor gaf ik u in mijn brief van 21 januari 2016. Tevens stelt u dat in de tekst van onderdeel XVI van het Protocol de 15/85 methode die in Portugal wordt gebruikt, gerechtvaardigd wordt. Deze conclusie is niet juist omdat de tekst in het Protocol ziet op een aftrekpost op het inkomen. De strekking van de tekst is dat door toepassing van deze aftrekpost de voorwaarde van het 90% criterium niet kan worden opgeroepen. In uw geval wordt het inkomen slechts voor 15% aangeven, en pas daarna wordt mogelijk een algemeen van toepassing zijnde aftrekpost in mindering gebracht op het inkomen. U moet minstens 90% van het inkomen dat op de jaaropgave staat aangeven, wilt u voldoen aan de voorwaarden voor een vrijstelling in Nederland.
Beslissing op uw bezwaarIk wijs uw verzoek af.(…)”
2.14.
In de tot de stukken van geding behorende brief van 29 april 2011 van het Portugese Ministerie van Financiën, gericht aan de Nederlandse ‘International Tax Policy and Legislation Directorate’ van het Nederlandse Ministerie van Financiën, is op pagina 3 onder meer het volgende opgenomen:
“3. Regarding temporary of lifetime annuities, as well as instalments characterised as pensions and paid under complementary social security regimes (i.e., non-compulsory), which include amounts representing repayment of capital, from gross income there shall be deducted the part corresponding to capital. When this part cannot be ascertained, the total amount received shall be abated by 85% for purposes of determining taxable income.
However, that deduction is only applicable when the income beneficiary meets the necessary requirements for retirement and if the contributions giving right to them have been made by the annuities beneficiary and have been proven to have been subjected to tax.”
Voorts staat op pagina 4 vermeld:
“2. The tax Code establishes that all income, included that obtained outside the Portuguese territory, earned by taxpayers resident in Portugal is liable to tax. (…) However, where the capital contributions (giving rise to the annuities received) have not been made by the beneficiaries of the annuities and have not been effectively subjected to tax (for example if they enjoyed a tax benefit in Portugal or in the Netherlands), the gross annuity income shall be taxed.”
2.15.
In de brief met toelichtende nota van de Minister van Buitenlandse zaken van
29 oktober 1999 (Staten-Generaal, vergaderjaar 1999-2000, 26.867, nrs. 57 en 1, pagina’s 16 en 17), is voor zover hier relevant het volgende vermeld:
“Pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen (artikel 18 juncto Protocol Ad artikel 18)
(…) Voor pensioen- en lijfrente-termijnen geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing. Overeenkomstig Nederlands verdragsbeleid is dit uitgangspunt aangevuld met de mogelijkheid om onder omstandigheden een bronstaatheffing met betrekking tot deze inkomsten te kunnen toepassen.(…)Portugal was slechts bereid in te stemmen met het Nederlandse voorstel als een woonstaatheffing als uitgangspunt ook zou gelden voor pensioenen en uitkeringen ingevolge het sociale zekerheidsstelsel van het land.”

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur het pensioen terecht en tot het juiste bedrag tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend? Meer specifiek is in geschil of artikel 18 van het Verdrag op de juiste wijze is toegepast.
II. Indien dat zo is, staat het vertrouwensbeginsel aan de heffing van IB/PVV in de weg?
III. Is aan belanghebbende terecht belastingrente in rekening gebracht?
IV. Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
V. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 op grond van artikel 8:73 van de Awb (zoals dat luidde tot 1 juli 2013)?
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vragen I en III ontkennend moeten worden beantwoord en vragen II, IV en V bevestigend.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en primair en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot nihil en tot vernietiging van de beschikking belastingrente, meer subsidiair tot vermindering van de aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.458 (85% van € 92.304) en een overeenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente; een en ander onder toekenning van de verzochte vergoedingen van proceskosten en immateriële schade.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 2.1 en artikel 7.2, lid 2, letter b, van de Wet IB 2001, is belanghebbende ter zake van het pensioen buitenlands belastingplichtige.
4.2.
Artikel 18 van het Verdrag bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar. Ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, lijfrente, of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
a indien en voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en
b indien en voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waarvan de genieter van het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken; en
c indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning of lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van 10.000 Euro te boven gaat.”
In artikel 54 van de Portugese ‘Código do Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Singulares’ (hierna: PIT) is in de Engelse vertaling het volgende vermeld:
“Section VIIPensions(…)Article 54 Distinction between capital and income
1 – When temporary or lifetime pensions, as well as instalments characterised as pensions and paid under complementary social security regimes, include amounts representing repayment of capital, there shall be deducted, in determining the taxable amount, the part corresponding to capital.
2 – When the part corresponding to capital cannot be ascertained, the total amount received shall be abated by 85% for purposes of determining taxable income.
3 – The provisions of the preceding paragraphs shall not apply to instalments paid under complementary social security regimes regardless of the paying entity or their designation, if the contributions giving right to them have been made by someone other than their recipient, and have not been proven to have been subjected to tax.
4 – Premiums and contributions that constitute acquired rights referred to in Article 2 (3) b) 3) that qualify for exemption shall be considered as not having been subjected to tax in the hands of their recipient.”
4.2.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of, gelet op artikel 54 van de PIT, met betrekking tot de pensioenuitkering van belanghebbende wordt voldaan aan de eis die wordt gesteld in artikel 18, lid 2, letter b, van het Verdrag. Belanghebbende stelt dat in zijn Portugese aangifte het pensioen ten onrechte aangegeven is voor 15% van het ontvangen bedrag, maar dat krachtens het artikel 54 van de PIT het pensioen volledig belastbaar is in Portugal.
4.2.2.
De Rechtbank heeft onder 4.4 van haar uitspraak overwogen:
“Naar het oordeel van de Rechtbank is in artikel 54, derde lid, van de PT (Hof: PIT) (…) bepaald dat het eerste en het tweede lid van dat artikel niet van toepassing zijn (en dus de zogenoemde saldomethode niet geldt), op voorwaarde dat de premies voor het pensioen zijn betaald door een ander dan de ontvanger van het pensioen. Nu belanghebbende zelf ook premies heeft betaald voor het pensioen (…) is aan die voorwaarde van artikel 54, derde lid van de PT niet voldaan. (…)”
4.2.3.
Het Hof is, anders dan de Rechtbank, van oordeel dat gelet op de tekst van het aangehaalde artikel 54 van de PIT en de toelichting op het Portugese recht, gegeven door het Portugese Ministerie van Financiën (zie onder 2.14), de pensioenuitkering volledig aan Portugese belastingheffing is onderworpen. Artikel 54, lid 1, van de PIT is in het geval van belanghebbende niet van toepassing, aangezien de pensioenpremies in Nederland niet tot het loon behoorden, dan wel aftrekbaar waren. Deze uitleg sluit naar het oordeel van het Hof aan bij de tekst (van de Engelse vertaling) van artikel 99, lid 4, van de PIT:
“For the purposes of Article 54, it is the recipient of the income that has the obligation to prove towards the paying entity that the amount which is due includes the reimbursement of capital paid by him or, in the case of contributions made by a person or entity other than the recipient, these contributions were total or partially taxed as income in his/her hands.”
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat hij ook niet in aanmerking komt voor de vrijstelling krachtens de speciale regeling voor “non-habitual residents” bedoeld in artikel 16 van de PIT, omdat hij een reguliere inwoner is van Portugal. In dit geval wordt voldaan aan de eisen die artikel 18 van het Verdrag stelt om het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen toe te wijzen aan het woonland van belanghebbende (Portugal). Dat het pensioen in Portugal ten onrechte voor slechts 15% is aangegeven, doet daaraan niet af.
4.2.4.
De eerste in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord, hetgeen tot een vernietiging van de aanslag IB/PVV leidt.
Vraag II
4.3.
Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de eerste vraag behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen behandeling meer.
Vraag III
4.4.
Gelet op het onder 4.2.3 overwogene, dient de derde in geschil zijnde vraag eveneens ontkennend te worden beantwoord en dient de beschikking belastingrente te worden vernietigd.
Vraag IV
4.5.
Het Hof zal de vierde in geschil zijnde vraag hierna beantwoorden onder de overwegingen betreffende de proceskosten.
Vraag V
4.6.
Het Hof is van oordeel dat geen plaats is voor een vergoeding van immateriële schade. Belanghebbende doet zijn verzoek niet in verband met overschrijding van een redelijke termijn van behandeling, maar met het oog op het feit dat hij zich aangetast voelt in zijn persoon. De argumenten die belanghebbende ter zake aanvoert acht het Hof onvoldoende voor toekenning van bedoelde schadevergoeding, mede gelet op de beslissing van de Rechtbank, die de Inspecteur in gelijk stelde.
Belanghebbende voert ook aan dat hij de aangifte 2012 heeft ingediend conform de schriftelijke aanwijzingen van de Belastingdienst in de brief van 27 maart 2013 (zie onder 2.6), maar de Inspecteur stelt terecht dat dit antwoord met name de vraag van belanghebbende betrof op welke wijze hij zou kunnen bewerkstelligen dat Nederlandse loonheffing met betrekking tot de pensioenuitkeringen achterwege zou blijven en niet zozeer de vraag of dat achterwege blijven rechtens juist was.
De vijfde in geschil zijnde vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, de aanslag verminderen naar een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil en de beschikking belastingrente vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 respectievelijk € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van werkelijke proceskosten. Het Hof ziet daartoe geen aanleiding, mede gelet op het feit, dat de Rechtbank de Inspecteur in gelijk heeft gesteld. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) is niet gebleken.
4.10.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 2,5 (punten) × € 501 (waarde per punt) × 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.252,50; en voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op 2 (punten) × € 501 (waarde per punt) × 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.002; in totaal op € 2.254,50.
4.11.
Niet gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil;
  • vernietigt de beschikking belastingrente;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 170 vergoedt;
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.254,50.
Aldus gedaan op 25 mei 2018 door L.B.M. Klein Tank , voorzitter, J. Swinkels en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van
P. do Livramento, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.