ECLI:NL:GHSHE:2018:2252

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.235.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en het bekend worden van feiten die aanleiding zouden geven tot afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 6 maart 2018 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om voortzetting van de schuldsaneringsregeling, eventueel met verlenging van de looptijd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2018 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De bewindvoerder heeft ook haar visie gegeven, waarbij zij aangaf dat de appellant zijn sollicitatie- en informatieverplichtingen niet was nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet had gesolliciteerd en geen bewijs had geleverd van zijn inspanningen. Bovendien had hij geen medische verklaringen overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen.

Het hof oordeelde dat de appellant niet alleen zijn sollicitatieverplichting had verzaakt, maar ook zijn informatieverplichting niet was nagekomen. De alcoholverslaving van de appellant, die hij niet had gemeld tijdens de toelatingszitting, werd als een belangrijke factor gezien die zijn situatie beïnvloedde. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd en dat er geen reden was voor verlenging. Het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 mei 2018
Zaaknummer : 200.235.280/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/826 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw beschikkende (het hof leest: beslissende), te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling alsnog zal worden gecontinueerd, eventueel onder verlenging van de looptijd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. van Ek,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 februari 2018 (niet van een eventueel opgemaakt proces-verbaal van de eerste mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 november 2017);
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 april 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 mei 2018;
- het ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde stuk, te weten een brief van Mondriaan GGZ Wijkteam [vestigingsnaam] van 15 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen zoals deze door de advocaat van [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). De heer [beschermingsbewindvoerder] heeft (aan de advocaat van [appellant] ) laten weten niet op de zitting aanwezig te zullen zijn.
3.2.
Bij vonnis van 29 november 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 3 oktober 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.1. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Die zijn door hem niet behoorlijk nagekomen. Tijdens de zitting in november 2017 heeft saniet nog een laatste kans gekregen om de ontbrekende informatie aan te leveren aan de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder. Ook deze kans heeft hij niet gegrepen. De bewindvoerder heeft niets meer van de saniet vernomen en geen contact meer met hem gehad. Zijn advocaat heeft schriftelijk meegedeeld geen sollicitatiebewijzen meer te hebben ontvangen. Ook is niet aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu hij de bewindvoerder niet van enige informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] betwist dat hij zijn sollicitatieverplichting onvoldoende is nagekomen. Hij zal in hoger beroep alsnog sollicitatiebewijzen aanleveren en aantonen dat hij zich voldoende heeft ingespannen althans is gaan inspannen conform de regels voor de schuldsaneringsregeling. Voorts zal hij in hoger beroep nog trachten om bewijzen aan te leveren waaruit zijn arbeidsongeschiktheid blijkt. [appellant] realiseert zich dat hij op forse achterstand staat. Hij verzoekt daarnaast dan ook om een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling teneinde hem alsnog in de gelegenheid te stellen om zich in te spannen om zijn schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent desgevraagd dat hij in het geheel niet gesolliciteerd heeft, dit vanwege zijn alcoholverslaving. [appellant] geeft daarbij desgevraagd aan dat hij inmiddels 32 jaar met deze problematiek kampt. Voorts geeft [appellant] desgevraagd aan dat deze problematiek bij gelegenheid van de toelatingszitting volgens hem niet aan de orde is gekomen. Wel zou hij – naar eigen zeggen - een en ander met de gemeentelijke kredietbank (GKB) hebben besproken, maar zij hebben hiervan in het door hen opgestelde toelatingsverzoek evenwel geen gewag gemaakt. [appellant] geeft verder aan ook niet te beschikken over medische verklaringen of keuringsrapportages waaruit zijn door hemzelf gestelde volledige arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid. Wel overlegt hij een brief van Mondriaan van 15 mei 2018 waaruit blijkt dat hij van 28 maart 2018 tot 11 april 2018 in verband met zijn alcoholverslaving was opgenomen op de afdeling Detox en dat hij thans voor daghospitaal en dagbehandeling (deeltijd) is aangemeld bij de verslavingszorg.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 7 mei 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Op 2 november 2017 werd de voordracht tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling behandeld. De rechtbank bepaalde toen dat [appellant] nog tot uiterlijk 31 januari 2018 de kans had om te voldoen aan de arbeids-/sollicitatieplicht. Er kwamen, ondanks toezeggingen echter geen stukken waaruit bleek dat hij had voldaan aan deze verplichtingen. Daarnaast bleek uit het plan van aanpak van de Gemeente Heerlen van 2 maart 2017 ineens dat er tevens sprake zou zijn van een alcoholverslaving die niet bij de toelatingszitting, bij de eerste behandeling van de verzochte tussentijdse beëindiging of eerder uit eigen beweging door [appellant] is gemeld. De tweede behandeling van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bepaald op 22 februari 2018. [appellant] verscheen, ondanks behoorlijke oproeping, niet ter zitting. Mr. Voragen gaf te kennen dat [appellant] geen verlof had gekregen voor het bijwonen van de zitting. Navraag bij de betreffende begeleiding, de heer [begeleider] , leerde de bewindvoerder echter dat [appellant] die middag van de zitting wel vrij had. [appellant] ontkende richting [begeleider] dat hij zijn advocaat zou hebben verteld geen vrij te hebben gekregen voor het bijwonen van de zitting. Wat dan wel de reden was om niet ter zitting te verschijnen is niet bekend. [appellant] kreeg van zijn begeleiding de opdracht om dit misverstand op te helderen door met alle partijen contact hierover op te nemen maar hij heeft hierover geen enkel contact meer met de bewindvoerder gezocht. Het verloop van de arbeidsplicht in de schuldsaneringsregeling is uitgebreid weergegeven in het derde verslag van 6 december 2017 als ook in de voorliggende verslagen. Over de arbeidsplicht werd altijd duidelijk met [appellant] gecommuniceerd. Tot heden zijn door de bewindvoerder geen stukken/bewijzen ontvangen zoals toegezegd door mr. Van Ek in zijn beroepschrift. De bewindvoerder handhaaft derhalve haar standpunt dat [appellant] gedurende de schuldsaneringsregeling zich niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde arbeids- en sollicitatieverplichting. De bewindvoerder ontving gedurende de huidige looptijd van nu 1,5 jaar geen enkel bewijs van een sollicitatie-inspanning. Evenmin ontving de bewindvoerder stukken waaruit blijkt dat [appellant] arbeidsongeschikt zou zijn of beperkingen zou hebben ten aanzien van arbeid. Ten aanzien van de (actieve) inlichtingenplicht is [appellant] eveneens ernstig in verzuim. Hij is meer dan veelvuldig gewaarschuwd en daarnaast speelt nu ook zijn alcoholverslaving. Nu ook in de aanloop naar het hoger beroep niet is gebleken dat [appellant] er alles aan gelegen is zijn schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen ziet de bewindvoerder evenmin heil in een verlenging van de regeling. Het saldo op boedelrekening is per 5 april 2018 € 766,86, het surplus boedelbijdragen is € 0,00, de concurrente crediteuren bedragen € 34.820,11 en de preferente crediteuren € 856,17.
3.8.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en f Fw te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zijn bewindvoerder en een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 20 juli 2017, niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen. Daarbij komt dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens heeft aangevoerd dat hij met name vanwege zijn alcoholverslaving niet in staat is geweest te solliciteren en dat deze verslaving, hetgeen ook afdoende kan worden herleid uit het door [appellant] bij gelegenheid van voornoemde zitting overgelegde schrijven van Mondriaan d.d. 15 mei 2018, vooralsnog verre van beheersbaar is. Het ligt dan ook geenszins in de lijn der verwachting dat [appellant] op korte termijn alsnog voldoende aantoonbaar zal gaan solliciteren.
3.9.3.
Daarnaast staat vast dat [appellant] de voor hem eveneens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting ook niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] , ondanks herhaalde verzoeken, zijn bewindvoerder nimmer voorzien van medische verklaringen dan wel keuringsrapportages waaruit de door hemzelf gestelde (volledige) arbeidsongeschiktheid afdoende zou kunnen worden herleid. Daarbij heeft [appellant] met zijn bewindvoerder na de beëindigingszitting, waarbij hij zelfs eerst nog een laatste aanhouding heeft gekregen om zijn bewindvoerder alsnog te informeren, in het geheel geen contact meer gehad. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Reeds op grond hiervan is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden wegens het toerekenbaar niet nakomen van de verplichtingen als hiervoor weergegeven.
3.9.4.
Daarnaast is het hof nog van oordeel dat [appellant] , gelet op de duur en ernst, zijn alcoholverslaving bij gelegenheid van de toelatingszitting spontaan had dienen te melden. Ingevolge artikel 5.4.2. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met een alcoholverslaving in beginsel immers alleen toegelaten tot schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen alcohol meer gebruikt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel ten minste één jaar. Dat de verslaving onder controle is dient bovendien te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Het hof is ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub f dan ook van oordeel dat er thans ook feiten en omstandigheden, meer concreet de alcoholverslaving van [appellant] , bekend zijn geworden waarvan vast staat dat deze op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en gegeven de situatie als ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog steeds aan de orde, als blijkend uit de hiervoor genoemde brief van Mondriaan, reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.9.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd. In de geven omstandigheden, in het bijzonder gezien de nog niet beheersbaar gebleken verslaving, ziet het hof evenmin reden voor verlenging.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal - met aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.