In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. van de Wijnckel, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2017 te vernietigen. Deze beschikking had het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. De rechthebbende stelde dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig waren, aangezien zij sinds 9 november 2016 schuldenvrij was en in staat was om haar administratie te voeren. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2018 zijn de rechthebbende en haar familieleden niet verschenen, ondanks dat zij opgeroepen waren. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen, met name met betrekking tot haar psychische toestand en haar vermogen om zelfstandig haar financiën te beheren. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is en dat de rechthebbende nog begeleiding nodig heeft. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.