3.1.Geen grief is gericht tegen de feitenvaststelling als zodanig door de kantonrechter. Ook in hoger beroep gaat het hof daarom uit van de navolgende (relevante) feiten.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 juli 2001 in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde] . Laatstelijk was [appellant] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam als Teamlead Payroll voor een bruto salaris van € 4.969,12 per vier weken exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
Bij brief van 8 december 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten dat zij had besloten om zijn functie op te heffen en dat het verval van zijn functie betekende dat zij de arbeidsovereenkomst met [appellant] wilde beëindigen. [appellant] was op dat moment nog arbeidsongeschikt.
De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [appellant] met ingang van 16 januari 2015 volledig arbeidsgeschikt was. Een deskundige van het UWV heeft op 13 februari 2015 in een door [appellant] aangevraagd deskundigenbericht dit oordeel bevestigd.
Op 15 januari 2015 heeft [geïntimeerde] het UWV om toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. Het verzoek was gebaseerd op het bestaan van bedrijfseconomische omstandigheden.
Na daartegen door [appellant] gevoerd verweer heeft het UWV de verlangde toestemming op 19 februari 2015 verleend, waartoe het – zakelijk weergegeven – heeft overwogen dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft kunnen beslissen om de functie van [appellant] te laten vervallen, dat zijn functie een unieke functie betrof en afspiegeling daarom niet aan de orde was en dat ondanks het andersluidende verweer van [appellant] aannemelijk was geworden dat herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of ergens anders in het bedrijf niet mogelijk was.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd per 17 mei 2015. Hierbij is aan [appellant] geen ontslagvergoeding toegekend. Op genoemde datum is de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd.
3.2.1.[appellant] vordert in dit geding dat, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden verklaard voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, primair op grond van het bepaalde in artikel 7:681, lid 2 aanhef en onder a BW (oud), subsidiair op grond van artikel 7:681, lid 2 aanhef en onder b BW (oud), met veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem ten titel van schadevergoeding een bedrag te betalen van € 150.000,= bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, onder afgifte van een bruto/netto specificatie en vermeerderd met rente en kosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg. [appellant] legt hieraan ten grondslag dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, primair omdat sprake is van een voorgewende reden en subsidiair omdat een te grote discrepantie bestaat tussen het belang van [geïntimeerde] bij het ontslag en de gevolgen daarvan voor [appellant] . [appellant] stelt als gevolg van het ontslag een schade te hebben geleden die hij begroot op € 150.000,= bruto.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat van een voorgewende reden geen sprake is. Voorts heeft zij betwist dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden met zich brengen dat de gevolgen van het ontslag voor [appellant] in verhouding tot het belang van [geïntimeerde] zo zwaar wegen dat het ontslag op grond van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is. Tenslotte heeft [geïntimeerde] de omvang van de schade betwist, waarbij zij primair aanvoert dat [appellant] deze in het geheel niet heeft onderbouwd en, subsidiair, opmerkt dat in elk geval het meerdere boven een bedrag van € 115.844,85 niet is onderbouwd.
3.2.3.De kantonrechter heeft bij tussenvonnis een comparitie bepaald. Nadat deze was gehouden, heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft zij – zakelijk weergegeven – overwogen dat enkel het ontbreken van een ontslagvergoeding het gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk maakt, dat in rechte niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voorgewende reden en dat de gevolgen van het ontslag voor [appellant] weliswaar ernstig zijn, maar niet te ernstig in vergelijking met het belang van [geïntimeerde] bij het ontslag.