6.4.Grief Iis gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Volgens de toelichting op deze grief heeft de kantonrechter te weinig feiten vastgesteld en zijn de feiten die de kantonrechter wél heeft vastgesteld, irrelevant. Het hof zal eerst ingaan op de wél door de kantonrechter vastgestelde feiten en daarna op de feiten die in het overzicht ontbreken volgens [appellante] .
6.4.1.De kantonrechter heeft een overzicht gegeven van de tussen partijen gevoerde procedures (rov. 2.2.1 tot en met 2.2.7 van het bestreden vonnis). Die procedures hebben betrekking op gebreken aan het gehuurde en op de huurprijs. Volgens [appellante] is die opsomming niet relevant, omdat zij in 2009/2010 alle gebreken heeft verholpen. Wat in het verleden aan procedures heeft plaatsgevonden is daarom volgens [appellante] niet meer van belang. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, acht het hof die procedures en de uitkomst van die procedures evenals de kantonrechter nog steeds van belang voor de beoordeling van het geschil. Daarop zal het hof nader ingaan bij de beoordeling van de overige grieven.
6.4.2.Het hof zal eerst een overzicht geven van de tussen partijen gevoerde procedures (zie ook rov. 2.2.1. tot en met 2.2.7 van het bestreden vonnis). Het hof volgt het door de kantonrechter in het bestreden vonnis gegeven overzicht, omdat [appellante] geen grieven heeft gericht tegen de juistheid van die weergave en ook [geïntimeerde] zich niet op het standpunt heeft gesteld dat die weergave niet correct is.
Bij uitspraak van 2 november 2000 heeft de huurcommissie de toen geldende huurprijs van ƒ 762,25 verlaagd tot ƒ 518,73 wegens ernstige gebreken, met name (1) dat de woonruimte als gevolg van de toestand van de muren en het dak en het daarmee gepaard gaande gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de bewoners ongeschikt is voor bewoning, (2) dat er sprake is van een dusdanige cumulatie van onderhoudsgebreken aan het hout- en schilderwerk, aan de dakgoten en dakkapellen dat als gevolg daarvan de bewoonbaarheid van de woonruimte ernstig wordt geschaad en (3) dat er overige ernstige gebreken en tekortkomingen zijn, waaronder dat de vloer van de badruimte onvoldoende waterdicht is waardoor lekkage of vochtdoorslag plaatsvindt van deze ruimten naar een andere ruimte.
Bij vonnis van 22 maart 2006 heeft de kantonrechter [appellante] , op vordering van [geïntimeerde] in reconventie, op straffe van een dwangsom veroordeeld tot (1) het repareren van het dak met dakgoten en boeiboorden en wel zodanig dat het blijvend waterdicht zal zijn, (2) het repareren van alle kozijnen van de buitenramen c.q. vensters en de buitendeuren met inbegrip van het kozijn en de dorpel van het kozijn van de deur tussen de woonkamer en de achtertuin, (3) het repareren van alle bij deze kozijnen behorende van ruiten voorziene ramen en deuren, zodanig dat deze ramen en deuren vocht- en tochtdicht kunnen worden afgesloten, en (4) de bestaande cv/boilercombinatie uit te bouwen en een goed functionerende cv/ boilercombinatie met een aan de inhoud van dit pand aangepast verwarmingselement in te bouwen.
Bij uitspraak van 8 mei 2007 heeft de huurcommissie geoordeeld dat de ernstige gebreken als genoemd in haar uitspraak van 2 november 2000 (zie 6.5.1.1) in voldoende mate zijn verholpen en dat de overeengekomen huurprijs van € 345,89 met ingang van 1 juni 2006 aan [geïntimeerde] in rekening mag worden gebracht.
Nadat [geïntimeerde] zich op grond van artikel 7:262 BW tijdig tot de kantonrechter had gewend, heeft deze bij vonnis van 19 maart 2008 geoordeeld dat de ernstige gebreken als genoemd in de uitspraak van de huurcommissie van 2 november 2000 in mei 2006
nietin voldoende mate waren verholpen, zodat de aanspraak van [appellante] op de volledige voordien geldende huurprijs niet gerechtvaardigd is, en de maandelijkse huurprijs per 1 juni 2006 vastgesteld op € 320.
Bij uitspraak van 13 maart 2009, gedaan op verzoek van [appellante] om een uitspraak over de redelijkheid van haar door [geïntimeerde] niet aanvaarde voorstel tot huurprijsverhoging, heeft huurcommissie geoordeeld dat de gebreken daartoe onvoldoende zijn verholpen, dat de voorgestelde huurverhoging niet redelijk is en dat de huurprijs per 1 november 2008 ongewijzigd € 320 per maand bedraagt.
Bij vonnis van 16 september 2009 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] om de geldende huurprijs met ingang van 1 november 2008 vast te stellen op € 323,50 per maand afgewezen, onder andere overwegende dat [appellante] haar stelling dat het door de huurcommissie vastgestelde gebrek,
er is sprake van gevolgschade aan het gehuurde van een inmiddels opgeheven gebrek,zou zijn veroorzaakt door tekortkomingen van [geïntimeerde] (verwaarlozing van de woonruimte en het veroorzaken van bevriezing en lekkage van een waterleiding) niet aannemelijk had gemaakt.
Bij vonnis in kort geding van 23 mei 2012 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 maart 2006 toegewezen, in die zin dat de volgens [geïntimeerde] verbeurde dwangsommen van € 75.000 niet kunnen worden geëxecuteerd totdat over de verschuldigdheid daarvan in een bodemprocedure is beslist, overwegende dat de aanspraak op dwangsommen is verjaard, en in het midden latend of de dwangsommen waren verbeurd doordat niet aan het vonnis van 22 maart 2006 was voldaan.
6.4.3.Volgens de toelichting op de grief dient 2010 het startpunt te zijn van de beoordeling en zijn de hiervoor genoemde procedures niet relevant omdat in 2009 en in 2010 alle gebreken zijn verholpen. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] dat erkend. In dit verband heeft [appellante] verwezen naar een in het kort geding van 2012 door [geïntimeerde] ingediend processtuk (nrs. 11 en 14 van de conclusie van antwoord van 16 mei 2012). Het hof constateert dat daar weliswaar wordt vermeld dat een lekkage in 2010 is verholpen, maar [geïntimeerde] heeft daaraan toegevoegd dat er sprake is van een structureel gebrek aan de goten en dat die goten (opbouwgoten) verkeerd zijn afgewerkt. Anders dan [appellante] meent, kan dus uit dit processtuk niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] heeft erkend dat alle gebreken zijn verholpen. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het proces-verbaal van de in deze procedure in eerste aanleg gehouden comparitie, zoals [appellante] heeft gesteld. Daaruit blijkt dat het [appellante] was die heeft gesteld dat het niet of nauwelijks lekt; dat was niet het standpunt van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft toen aangevoerd dat er nog steeds lekkages zijn. Verder heeft [appellante] verwezen naar producties 2 en 3 bij memorie van grieven, waaruit volgens haar blijkt dat zij vanaf 2006 gebreken heeft hersteld. Hetgeen daarin wordt vermeld, heeft deels betrekking op de herstellingen die vóór 2009/2010 hebben plaatsgevonden, en deels daarna. Uit die producties valt niet af te leiden dat alle gebreken zijn verholpen. Dat rijmt ook niet met de door [geïntimeerde] op 11 december 2012, 9 augustus 2013, 10 december 2013, 7 april 2014, 4 september 2014 en 19 januari 2015 gestuurde brieven over aanhoudende vochtproblemen in het gehuurde. Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende concreet heeft gemaakt dat zij alle gebreken die lekkages veroorzaken of kunnen veroorzaken heeft verholpen. Weliswaar kan uit het rapport van [groep] van 5 november 2015 worden afgeleid dat gebreken aan het dak zijn verholpen, maar [appellante] heeft niet, althans onvoldoende betwist dat sprake is van lekkages als gevolg van het belendende pand van [derde] . [appellante] heeft evenmin niet, althans onvoldoende betwist dat de kozijnen rot zijn en dat dit (ook) tot vochtproblemen leidt. [appellante] heeft weliswaar in haar overzicht van verrichte werkzaamheden (productie 2 memorie van grieven) vermeld dat zij de kozijnen heeft laten repareren, maar dat is in 2006 gebeurd, terwijl in het rapport van [groep] van 5 november 2015 melding wordt gemaakt van de slechte staat van het schilderwerk van het geveltimmerwerk onder het kopje exterieur. Dat [groep] geen verhoogde vochtwaarden heeft gemeten tijdens haar onderzoek, acht het hof niet doorslaggevend. Het onderzoek is uitgevoerd in augustus 2015, aldus in de zomerperiode. [geïntimeerde] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat na 2010 geen lekkages meer hebben plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat [appellante] in dit opzicht onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot hetgeen aan het gehuurde dient te gebeuren ter beëindiging of ter voorkoming van lekkages en vochtproblemen. Indien [appellante] heeft bedoeld dat zij alleen de door haar in productie 2 bij memorie van grieven opgesomde werkzaamheden heeft laten uitvoeren dan is dat te weinig. Uit dat overzicht blijkt immers niet dat zij het dak heeft laten repareren terwijl dat volgens het herstelplan van 28 oktober 2010 (productie 4 memorie van grieven) wel nodig was en ook blijkt niet wat er is gebeurd met betrekking tot het belendende pand. Indien [appellante] heeft bedoeld dat zij wel meer werkzaamheden heeft laten verrichten dan de in productie 2 opgesomde werkzaamheden (zoals het dak), dan is niet duidelijk wat precies wel/niet is gebeurd en wanneer.
6.4.4.Volgens de toelichting op de grief is de kantonrechter ten onrechte voorbij gegaan aan het bewijsvermoeden van artikel 7:218 BW. [appellante] wijst er in dat verband op dat ook uit artikel 6 van de huurovereenkomst volgt dat [geïntimeerde] het gehuurde in onbeschadigde staat heeft ontvangen. Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor weergegeven overzicht van de gevoerde procedures volgt dat het vermoeden is ontzenuwd. Uit dat overzicht blijkt dat er ernstige gebreken zijn geweest aan het gehuurde, ontstaan door een aan [appellante] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen als verhuurder. Zoals hiervoor al is overwogen kan [appellante] evenmin worden gevolgd in haar stelling dat alle gebreken waren verholpen vanaf 2010. Integendeel. Uit het door haar overgelegde rapport van [groep] blijkt dat er nog heel veel aan het gehuurde dient te gebeuren. Voor zover zij daarmee heeft bedoeld te betogen dat het daarbij gaat om verplichtingen van [geïntimeerde] , gaat dat niet op. Uit de aard van de in het rapport beschreven problemen, bezien in samenhang met de eerder gevoerde procedures, volgt dat het grotendeels gaat om gevolgschade ontstaan door een aan [appellante] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen als verhuurder. Die schade dient [appellante] te herstellen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] voor het eerst in deze procedure aangevoerd dat [geïntimeerde] schade heeft laten ontstaan doordat hij enkele weken in de winter afwezig zou zijn geweest en er toen lekkages zijn ontstaan als gevolg van problemen met de cv-ketel. Daargelaten dat [appellante] die (door [geïntimeerde] betwiste) stelling niet heeft onderbouwd, was dat in strijd met de zogenaamde twee-conclusie-regel, terwijl niet is gesteld en ook niet is gebleken dat een uitzondering moet worden gemaakt op die regel.
6.4.5.Het hof zal nu ingaan op de feiten die volgens [appellante] ontbreken in het bestreden vonnis en die de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken.
6.4.6.Uit het overzicht van procedures blijkt dat er gevolgschade is ontstaan doordat [appellante] onvoldoende onderhoud heeft gepleegd (zie 6.4.4.). Het gaat grof gezegd om schade aan het stukwerk in de woning. Volgens [appellante] is zij bereid die schade te herstellen, maar weigert [geïntimeerde] daaraan mee te werken. Volgens [appellante] weigert [geïntimeerde] de woning tijdelijk te verlaten terwijl de woning alleen kan worden opgeknapt als de woning ontruimd is. Dat is volgens [appellante] in strijd met de huurdersverplichtingen van [geïntimeerde] . Dit betreft volgens [appellante] de belangrijkste tekortkoming van [geïntimeerde] . De kantonrechter had deze weigering van [geïntimeerde] om mee te werken aan het herstel als feit in de beoordeling moeten betrekken, aldus [appellante] . Het hof verwerpt dit betoog om de navolgende reden.
6.4.7.Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog dat [geïntimeerde] weigert de woning tijdelijk te verlaten en dat [geïntimeerde] aldus niet als een goed huurder handelt. Daargelaten dat de gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde] onvoldoende zijn onderbouwd, blijkt uit de op 26 mei 2015 namens [appellante] verzonden sommatiebrief alsmede uit de vorderingen van [appellante] dat [appellante] inzet op een blijvende ontruiming van [geïntimeerde] , niet op een tijdelijk verlaten van de woning. Verder is het hof met [geïntimeerde] van oordeel dat het weinig zinvol is om in de woning wanden te behangen of te schilderen zolang de gebreken aan de buitenzijde met vochtproblemen tot gevolg niet volledig zijn verholpen. Zoals hiervoor is overwogen kan er niet vanuit worden gegaan dat de onderhoudstoestand van het gehuurde zodanig is, dat er niet opnieuw lekkages zullen ontstaan. Integendeel, zolang de kozijnen rot zijn en het belendende pand van [derde] leidt tot lekkages, acht het hof het niet zinvol om de lekkagesporen in het gehuurde te verhelpen. [geïntimeerde] is dus bevoegd tot opschorting van zijn verplichting om gelegenheid te geven tot uitvoering van de werkzaamheden in het gehuurde. Daarbij weegt het hof mee dat het niet gaat om het herstellen van een enkele wand of plafond. Partijen zijn het erover eens dat het gaat om aanzienlijke en kostbare werkzaamheden.
6.4.8.Volgens [appellante] is sprake van ernstige verwaarlozing van het gehuurde door [geïntimeerde] . Ook die stelling is onvoldoende onderbouwd. Het hof verwijst naar het overzicht van de eerder gevoerde procedures en naar hetgeen is overwogen over de situatie vanaf 2009/2010. [appellante] heeft in dit verband verwezen naar rov. 1.2 van het vonnis van 22 maart 2006. In de passage waarop [appellante] doelt is door de kantonrechter overwogen dat voor rekening van [geïntimeerde] komt: het reinigen van goten, het vervangen van gebroken ruiten, de marmoleumvloer in de badkamer en de wastafel op de eerste etage en het vervangen van de isolatie van de leidingen op de tweede etage. Van de drie laatstgenoemde onderhoudsverplichtingen heeft vooral [geïntimeerde] zelf last als hij deze gebreken niet herstelt, maar afgezien daarvan is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] , gelet op de gevolgschade, mag wachten met dat herstel (zie hiervoor in 6.4.7 over zijn recht om op te schorten). Het reinigen van goten en het vervangen van gebroken ruiten is wel van belang voor het behoud en de goede staat van het gehuurde. Op deze twee verplichtingen heeft [appellante] in deze procedure uitdrukkelijk gewezen. [geïntimeerde] heeft echter betwist dat hij in het verleden de goten niet heeft gereinigd. Verder heeft hij aangevoerd, dat sinds de wijziging van de dakgootconstructie, het voor hem niet mogelijk is om de goten te reinigen. In de goten zijn namelijk rollen geplaatst (om verstopping door bladeren te voorkomen) waar de dakpannen deels overheen zijn gelegd. Vanwege de ligging van de dakpannen is het volgens hem niet mogelijk om de rollen uit de goten te halen. Hij heeft aangeboden om de kosten van het tijdelijk verwijderen van de dakpannen te delen. [appellante] heeft dit niet betwist en zich ook niet bereid verklaard om de helft van de kosten van het tijdelijk verwijderen van de dakpannen te delen. Voor wat betreft het vervangen van de gebroken ruiten heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het niet zinvol is - en ook vrijwel onmogelijk - om de ruiten te vervangen zolang de kozijnen rot zijn. Ook dat is onbetwist gebleven. Het hof is van oordeel dat hetgeen in het rapport van [groep] van 5 november 2015 is vermeld, onvoldoende is om daaruit af te leiden dat de staat van het gehuurde te wijten is aan de wijze waarop [geïntimeerde] (niet) aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. Het hof acht dat rapport te weinig specifiek en onvoldoende gemotiveerd, gelet op hetgeen in eerdere procedures is beslist. In dat rapport worden immers ook oorzaken vermeld die zijn te wijten aan het niet voldoen aan de onderhoudsplicht door [appellante] (gebroken dakpannen, hemelwaterafvoer achtergevel). In welke mate de schade het gevolg is van het niet voldoen aan de onderhoudsplicht door [geïntimeerde] , blijkt niet uit het rapport. Verder valt op dat in het rapport geen melding wordt gemaakt van het feit dat het nodig was om daklatten te vervangen.
6.4.9.Volgens [appellante] gebruikt [geïntimeerde] het gehuurde als een soort pakhuis en puilt de werkruimte uit van honderden kilo’s papier. Verder bevinden zich in het gehuurde werktafels die ten minste 300 kg per stuk wegen op de verdieping. Deze leiden volgens [appellante] tot een onaanvaardbare belasting van de vloeren. Het hof begrijpt dit laatste verwijt niet, nu [geïntimeerde] al vanaf de aanvang van de huurovereenkomst tekentafels heeft en dit onderdeel was van de huurovereenkomst. Uit de bij het rapport van [groep] overgelegde foto’s blijkt dat [geïntimeerde] veel spullen heeft, maar niet blijkt dat dit zo’n omvang heeft dat van verwaarlozing moet worden gesproken of dat dit leidt tot schade aan het gehuurde. Het rapport van [groep] geeft ook geen steun aan dat betoog. De tuin is verwilderd, maar dat dit leidt tot overlast voor omwonenden, is niet nader gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat het gehuurde mikpunt is van vandalen.
6.4.10.Verder heeft [appellante] aangevoerd dat als feit moet worden aangenomen dat de huurprijs € 328,65 per maand bedraagt en dat [geïntimeerde] te weinig huurpenningen betaalt. [geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd betwist. Hij heeft erop gewezen dat de huurprijs bij vonnis van 16 september 2009 op € 320,- is bepaald zolang de eerder vastgestelde gebreken niet zijn opgeheven, en dat [appellante] nimmer meer een melding herstel heeft gedaan bij de huurcommissie en nimmer meer een verhoging heeft gevraagd van de huurprijs omdat de gebreken zouden zijn opgeheven. Op dat verweer is [appellante] in het geheel niet meer ingegaan. Het is dus geen feit dat er sprake is van een huurachterstand.
6.4.11.Kortom, hetgeen [appellante] wenst aan te merken als ‘feiten’, zijn slechts betwiste en onvoldoende onderbouwde stellingen van [appellante] . Het hof zal bij de beoordeling van de grieven III tot en met VII uitgaan van hetgeen hiervoor is overwogen.
Onderhoudsverplichtingen van [geïntimeerde]