ECLI:NL:GHSHE:2018:2173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
200.233.867_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 6 februari 2018 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat [appellant] een of meer van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakwam. Het hof heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 25 april 2018, waarbij zowel [appellant] als zijn advocaat, mr. R.G.P. Voragen, aanwezig waren. De bewindvoerder en een beschermingsbewindvoerder waren ook betrokken bij de zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] op de hoogte was van de regels van de schuldsaneringsregeling en dat hij herhaaldelijk was gewaarschuwd over zijn tekortkomingen. Ondanks deze waarschuwingen heeft hij niet voldoende aangetoond dat hij aan zijn sollicitatieverplichtingen voldeed. Het hof oordeelde dat de geconstateerde tekortkomingen aan [appellant] konden worden verweten, en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het vonnis van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet-nakomen daarvan. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn arbeidsongeschiktheid en dat zijn salariseisen onrealistisch waren, wat zijn kansen op het vinden van werk heeft geschaad. De uitspraak is openbaar uitgesproken en onderstreept de verantwoordelijkheden van de saniet in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 mei 2018
Zaaknummer : 200.233.867/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/708 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het oorspronkelijke verzoek alsnog af te wijzen dan wel een terugverwijzing te laten plaatsvinden naar de rechtbank dan wel een verlenging van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Voragen,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te
noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 juni 2017, 10 augustus 2017 en 25 januari 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 30 maart 2018;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 6 oktober 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 20 november 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels van de schuldsaneringsregeling. Zo heeft hij bij de toelating ertoe een formulier met de regels daarvan ondertekend. Wegens het niet
nakomen van die regels heeft hij een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 3 maart 2016 ontvangen en heeft op 13 juni 2017 een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden.
2.3.
Ook na de toezeggingen tijdens het verhoor van 13 juni 2017 zijn nog niet alle ontbrekende stukken aangeleverd waar de bewindvoerder om heeft gevraagd. Een deel hiervan zou door de beschermingsbewindvoerder worden aangeleverd en die had ter zitting geen bevredigende verklaring voor haar nalatigheid. Desondanks blijft het de eigen verantwoordelijkheid van de saniet om er voor te zorgen dat de bewindvoerder de benodigde informatie krijgt. De informatieplicht is dan ook niet in voldoende mate nagekomen.
2.4.
Voorts wist de saniet, althans behoorde hij te weten, dat een saniet, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. Hij heeft echter onvoldoende bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder en uit de wel overgelegde sollicitaties blijkt dat hij niet serieus solliciteerde. Verder heeft de saniet bij een uitzendbureau aangegeven dat een uurloon van € 9,91 te laag te vinden en bij een vacature bij [bedrijf] vermeld dat hij minimaal € 2.000,- per maand wil verdienen. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate behoorlijk heeft gesolliciteerd.
Bovendien is niet aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht. Hij heeft de bewindvoerder niet van (medische) informatie voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft het oorspronkelijke verzoekschrift nooit ontvangen en verzoekt het hof dan ook om te beslissen dat de procedure wordt terugverwezen naar de rechtbank. Het beginsel van hoor- en wederhoor is immers geschonden. Daarnaast weet [appellant] op dit moment niet welke stukken niet zijn aangeleverd. Daar komt bij dat er na 13 juni 2017 nog een zitting is geweest, waarbij de zaak twee maanden is aangehouden. Nadien is er niets meer van de bewindvoerder gehoord, tot het moment van de oproeping ter zitting van het klaarblijkelijk nieuwe verzoek. Had [appellant] dit verzoek ontvangen op de juiste manier dan had hij in ieder geval alsdan nog stukken aan kunnen leveren met als gevolg dat er al weer wat koude uit de lucht gehaald had kunnen worden. [appellant] vindt het overigens ook onbegrijpelijk dat de rechtbank dergelijke stukken niet doorstuurt. En als dit de taak van de bewindvoerder was (hetgeen het sowieso mede was) dan had de rechtbank daar consequenties aan moeten verbinden (zoals bijvoorbeeld het aanhouden van de zaak). [appellant] meent voorts wel degelijk voldoende en serieus te hebben gesolliciteerd. In december en januari heeft hij niet tot weinig gesolliciteerd omdat hij is opgenomen in het ziekenhuis voor een langere periode in verband met een dubbele longembolie en pancreatitis. Dit zijn serieuze kwalen. De arts heeft aangegeven dat verzoekers leven aan een zijde draadje heeft gehangen en dat thans op elk moment een levensbedreigende situatie kan ontstaan. [appellant] is dan ook van mening volledig arbeidsongeschikt te zijn. [appellant] meent derhalve zich aan zijn verplichtingen te hebben gehouden. Dit neemt niet weg dat hij dit signaal serieus neemt en zich nog meer zal inspannen dan dat hij al deed. Een optie zou volgens hem ook kunnen zijn om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] meent voldoende te hebben gesolliciteerd, zelfs als er zou worden geoordeeld dat hij niet verminderd arbeidsgeschikt is. Wel heeft hij problemen ervaren met het digitaal solliciteren, hetgeen hij ook aan zijn bewindvoerder kenbaar heeft gemaakt. Bovendien is [appellant] van mening dat zowel de rechtbank als de bewindvoerder op dit gebied meer van [appellant] verwachten dan dat de Recofa-richtlijnen voorschrijven. Alleen tijdens zijn ziekenhuisopnames heeft [appellant] niet gesolliciteerd. Door de gemeente is [appellant] op dit moment vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Wel wenst hij opnieuw gekeurd te worden, uit de overgelegde keuringsrapportage blijkt weliswaar dat hij voorlopig arbeidsongeschikt is, maar zijn medische situatie is sindsdien alleen maar verergerd. Desgevraagd erkent [appellant] dat het vermelden van forse salariseisen in zijn sollicitatiebrieven achteraf bezien inderdaad niet erg handig is geweest. Voorts sluit [appellant] niet uit dat zijn huidige medische problematiek, en dan met name de problemen met zijn alvleesklier, hun oorsprong vinden in zijn voormalige, bovenmatige alcoholgebruik. Voorts erkent [appellant] desgevraagd dat hij tot nu toe niet geprobeerd heeft om een medische verklaring te verkrijgen op grond waarvan de bewindvoerder de rechter-commissaris eventueel om een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht zou kunnen verzoeken. Het verkrijgen van dergelijke verklaring is volgens [appellant] ook erg lastig.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder acht het niet geloofwaardig dat zowel [appellant] als zijn advocaat niet weten waarom de schuldsaneringsregeling van [appellant] is beëindigd. De bewindvoerder verwijst naar de zitting van 13 juni 2017 waar het verslag van april 2017 aan ten grondslag ligt. Dat verslag heeft [appellant] ontvangen. Daarin staat benoemd dat informatie en sollicitatieplicht onvoldoende worden nagekomen. Daarna is er een zitting op 10 augustus 2017 waarvan een proces-verbaal is opgemaakt en waarbij mr. Voragen aanwezig was. De informatieverstrekking, boedelachterstand en sollicitatieplicht zijn daar toch besproken. Mr. Voragen wist waar de schoen wrong want hij verzocht aanhouding van de zitting totdat UWV een keuringsrapport had opgemaakt. De bewindvoerder betwist voorts dat zij de nodige stukken tijdig heeft ontvangen en los daarvan acht zij de klaarblijkelijke conclusie dat alles dan wel in orde zal zijn als er geen brief is vóór 10 oktober 2017 nogal voorbarig. In het proces-verbaal staat uitdrukkelijk dat de bewindvoerder de rechtbank zal informeren, niet dat alles in orde is als [appellant] niets meer verneemt. Los daarvan wordt van een saniet een actieve houding verwacht. [appellant] of zijn advocaat had uiteraard ook even kunnen bellen of anderszins informeren. [appellant] weet naar eigen zeggen ook niet welke stukken (nog) ontbreken. Dat is zeer kwalijk. Hij heeft tijdens het huisbezoek een uitgebreide folder gekregen waarin opgesomd is welke informatie hij (ongevraagd) diende te overleggen. Hij heeft de vragenlijst bij het huisbezoek getekend en daarmee verklaard te weten hoe de bewindvoerder te informeren. Nu een beroep doen op onwetendheid is niet meer aan de orde.
Het ampele feit dat hij informatieverstrekking uit handen heeft gegeven ontslaat hem niet van de informatieplicht. Alleen in december 2017 en januari 2018 heeft [appellant] niet gesolliciteerd, zo stelt hij. Daarvoor en daarna heeft hij naar eigen zeggen voldoende en serieus gesolliciteerd. De bewindvoerder verwijst naar haar verslagen en voegt ook de twee sollicitaties bij waar [appellant] op voorhand opmerkingen maakt over het salaris en daarmee zijn kansen op die baan ook op voorhand reeds verspeelt. Tevens beroept [appellant] zich opnieuw op de vrijstelling van de Gemeente Heerlen. De bijbehorende stukken ontbreken echter, maar los daarvan, de vrijstelling van de sociale dienst is geen vrijstelling in de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellant] , ondanks herhaalde waarschuwingen en aanwijzingen, niet aantoont dat hij voldoende en op een juiste wijze heeft gesolliciteerd maar daarnaast ook niet aantoont dat hij, al dan niet volledig, arbeidsongeschikt moet worden geacht. Voor [appellant] is de sollicitatie- en arbeidsverplichting dan ook nog steeds onverkort van kracht. Dat [appellant] door de gemeente in het kader van zijn uitkering tijdelijk van de arbeidsverplichting is vrijgesteld is van geen enkele invloed op zijn sollicitatieverplichting in het kader van zijn schuldsaneringsregeling. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] bij herhaling is gewezen op het feit dat hij naast afschriften van zijn sollicitatiebrieven ook kopieën van de betreffende vacatures en eventuele reacties op zijn sollicitaties dient te overleggen. Als [appellant] , zoals hij stelt, daadwerkelijk van goede wil zou zijn had hij allang een medische verklaring opgevraagd of een (her)keuring geregeld maar ook dat is allemaal niet gebeurd. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat er inmiddels wel een onderzoek is opgestart en dat [appellant] , temeer nu zijn medische klachten zijn verergerd, ook bezwaar heeft aangetekend tegen de beslissing van de gemeente waarbij hij tot eind 2018 van de sollicitatie- en arbeidsverplichting is vrijgesteld.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Het hof is allereerst van oordeel dat [appellant] , ook zonder het schriftelijke verzoek tot tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling (tijdig) van zijn bewindvoerder te hebben ontvangen, wist, althans had dienen te onderkennen, op welke punten hij in de nakoming van de voor hem uit voornoemde regeling voortvloeiende verplichtingen (structureel) tekort schoot. Deze punten waren hem niet alleen door de bewindvoerder in haar verslagen bij herhaling kenbaar gemaakt, ook de rechter-commissaris heeft deze punten bij brief van 3 maart 2016 aan [appellant] kenbaar gemaakt en hem deze bij verhoor van 13 juni 2017 bovendien nadrukkelijk voorgehouden. De stelling van [appellant] , dat hij indien hij het schriftelijke verzoek tot tussentijdse beëindiging (in een eerder stadium) zou hebben ontvangen de daarin vermelde tekortkomingen nog (gedeeltelijk) had kunnen compenseren acht het hof, gelet op de vele kansen die [bedrijf] hiertoe reeds onbenut gelaten heeft, dan ook ongeloofwaardig en bovendien onrealistisch. Het hof ziet in dit geval dan ook geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de gestelde omstandigheid dat [appellant] het schriftelijke verzoek tot tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling niet voorafgaand aan de beëindigingszitting heeft ontvangen. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de rechtbank bij gelegenheid van de zitting van 10 augustus 2017, waarbij blijkens het proces-verbaal van die zitting alle relevante zaken uitdrukkelijk ter tafel zijn gekomen, de zaak twee maanden heeft aangehouden zodat [appellant] wist, althans had dienen te onderkennen, welke tekortkomingen hem bij de (aangehouden) zitting van 25 januari 2018 zouden worden voorgehouden. Vast staat inmiddels ook dat er gedurende laatstgenoemde zitting door de bewindvoerder ook geen nieuwe, althans [appellant] onbekende, feiten of omstandigheden zijn aangedragen en dat ook het schriftelijke verzoek tot tussentijdse beëindiging geen nieuwe, althans [appellant] onbekende, feiten of omstandigheden bevat.
3.10.3.
Vast staat voorts dat [appellant] , ondanks herhaalde waarschuwingen, aanwijzingen en aansporingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris, nimmer een verklaring van een behandelend medicus aan zijn bewindvoerder heeft doen toekomen waaruit de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid en op basis waarvan de bewindvoerder bij de rechter-commissaris eventueel een verzoek tot een (volledig) vrijstelling van de in het kader van zijn schuldsaneringsregeling op [appellant] rustende sollicitatie- en arbeidsverplichting zou kunnen indienen. Daarbij komt dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bovendien nadrukkelijk heeft verklaard ook nimmer te hebben getracht om een dergelijke verklaring te verkrijgen vanwege het enkele feit dat dit hem reeds op voorhand al erg lastig leek. Het hof wenst hierbij, ook in zijn algemeenheid, te benadrukken dat een door een gemeente in het kader van een uitkering verleende vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting op geen enkele wijze van invloed is op de strekking en reikwijdte van de sollicitatie- en arbeidsverplichting in het kader van een schuldsaneringsregeling.
3.10.4.
Daarbij komt dat [appellant] , hoewel de sollicitatie- en arbeidsverplichting steeds onverkort voor hem van kracht was en hij daarnaast ook bij herhaling door zowel zijn bewindvoerder alsmede de rechter-commissaris is gewaarschuwd, onvoldoende aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Bovendien blijkt uit de wel door [appellant] overgelegde sollicitatiebewijzen dat hij daarin meer dan eens een onrealistische salariseis had opgenomen zodat het de vraag is in hoeverre [appellant] daadwerkelijk serieus heeft gepoogd een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven, temeer nu hij zichzelf volledig arbeidsongeschikt acht.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.5.
Ten slotte was [appellant] bekend, althans dient hij redelijkerwijs geacht te worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering. De conclusie is dan ook dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten. Het hof acht thans, in het bijzonder gezien het feit dat in de tekortkomingen is volhard ondanks het feit dat [appellant] bij herhaling, onder andere nog bij het verhoor van 13 juni 2017, nadrukkelijk is aangespoord tot verbetering en is gewaarschuwd, geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.