Met de grieven 2 en 3 betoogt [appellant] dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [de vennootschap 3] was opgericht en dat de GmbH namens [de vennootschap i.o. 1] B.V. i.o. een arbeidsovereenkomst met [appellant] is aangegaan waarvoor de GmbH, naar het hof begrijpt ingevolge artikel 2:203 lid 2 BW, hoofdelijk aansprakelijk is vanwege het ontbreken van bekrachtiging.
Naar het oordeel van het hof gaat het betoog van [appellant] dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [de vennootschap 3] was opgericht niet op.
Aan de oprichting van een besloten vennootschap zijn formele oprichtingsvereisten verbonden. [appellant] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] er als gemachtigde van [de vennootschap i.o. 1] i.o. namens de GmbH mee bekend was dat aan de formele oprichtingsvereisten, als bepaald in artikel 2:175 lid 2 BW, - een notariële akte, getekend door iedere oprichter en door ieder die blijkens deze akte een of meer aandelen neemt - (nog) niet was voldaan. Daarmee geldt als uitgangspunt dat niet aan de formele oprichtingsvereisten is voldaan en dat [appellant] daarvan op de hoogte was, van gerechtvaardigd vertrouwen dat [de vennootschap 3] was opgericht kan dan geen sprake zijn. Dat de GmbH per mail op 16 mei 2014 een arbeidsovereenkomst naar [appellant] heeft gestuurd met ingangsdatum 1 juni 2014 doet daaraan niet af. Voorts komt aan de mail op 8 mei 2014 van de heer [financieel directeur bij GmbH] , financieel directeur bij de GmbH, aan [appellant] met daarin de mededeling “ [de vennootschap i.o. 1] is founded” in dit verband onvoldoende betekenis toe. Ten slotte maakt ook het feit dat uit de notulen van de boardmeeting van 16 april 2014 blijkt dat [de vennootschap i.o. 1] binnen twee weken nadien zou moeten worden opgericht en dat [business segment] wordt gefeliciteerd binnen het team het voorgaande niet anders.
Evenmin gaat op het betoog van [appellant] dat de GmbH namens [de vennootschap i.o. 1] B.V. i.o. een arbeidsovereenkomst met [appellant] is aangegaan en de GmbH hiervoor ingevolge artikel 2:203 lid 2 BW, hoofdelijk aansprakelijk is vanwege het ontbreken van bekrachtiging. In bedoelde arbeidsovereenkomst (productie 3 bij de conclusie van antwoord) is [de vennootschap 3] als contractspartij genoemd en niet [de vennootschap i.o. 1] B.V. i.o. Voorts geldt dat de GmbH betwist dat is voldaan aan het in de arbeidsovereenkomst vermelde vereiste dat [appellant] bij aandeelhoudersbesluit als statutair bestuurder van [de vennootschap 3] is aangesteld. [appellant] heeft zijn stelling dat het besluit van de AVA reeds was genomen voor dat de arbeidsovereenkomst naar hem werd verstuurd, niet onderbouwd en daarvan is ook overigens niet gebleken. Het had op zijn weg gelegen het desbetreffende AVA besluit over te leggen, dan wel minst genomen melding te maken van het moment waarop het besluit is genomen. [appellant] heeft dat niet gedaan. Bewijslevering is niet aan de orde. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst is opgesteld vooruitlopend op en in afwachting van de oprichting van [de vennootschap 3] [appellant] heeft niet (voldoende) onderbouwd dat met hem een arbeidsovereenkomst is aangegaan waarvoor de GmbH bij gebreke van bekrachtiging, in de woorden van [appellant] , hoofdelijk aansprakelijk is, dan wel verbonden conform de wettekst, en, naar het hof begrijpt, aan [appellant] de bedragen waarvan de GmbH terugbetaling heeft gevorderd verschuldigd is. Het betoog van [appellant] dat het nemen van een aandeelhoudersbesluit alleen ziet op het statutaire deel van de functie van directeur en dat zonder dat besluit wel een arbeidsovereenkomst is ontstaan gaat niet op, nu, zoals hiervoor is overwogen, de arbeidsovereenkomst is gekoppeld aan de bedoelde statutaire positie.
Ook gaat niet op het betoog van [appellant] dat hij aanspraak heeft op betaling jegens de GmbH, omdat hij voor [de vennootschap i.o. 1] B.V. i.o. meer werkzaamheden heeft verricht dan, naar het hof begrijpt, voorbereidende werkzaamheden in het kader van de oprichting van [de vennootschap 3] De door [appellant] genoemde meerdere werkzaamheden vallen naar het oordeel van het hof onder werkzaamheden, al dan niet in het kader van het onderbrengen van de activiteiten [business segment] in [de vennootschap 3] , van [de vennootschap 1] Nederland B.V. [appellant] heeft in elk geval onvoldoende onderbouwd dat dit anders is, in aanmerking genomen dat deze vennootschap ook [business segment] verrichtte.