[geïntimeerde] betogen, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, dat het nog maar de vraag is of [appellant] een vordering op [geïntimeerde sub 1 / de vennootschap 1] heeft en er mitsdien geen enkele grond is voor toewijzing van de door [appellant] onvoorwaardelijk ingestelde vordering. Gedaagden geven in de conclusie van antwoord de structuur van de vennootschappen rondom [geïntimeerde sub 1 / de vennootschap 1] weer en stellen dat deze zo is ingericht ten behoeve van de vereenvoudiging van de bedrijfsoverdracht van [BV2] van [geïntimeerde sub 3] . naar
[geïntimeerde sub 6] . In 2006 is overeengekomen dat [geïntimeerde sub 3] . de onderneming voordat hij 60 werd,
uiterlijk eind 2013, aan, aanvankelijk, zijn beide zoons zou overdragen. Gedaagden bieden
aan van die afspraak bewijs te leveren. [groep] was volgens gedaagden een
tussenholding die bij de werkmaatschappijen slechts het bedrag van de loonkosten van
[appellant] in rekening bracht en een fee voor de administratieve en aanvullende
werkzaamheden die het voeren van een vennootschap met zich brengt. Volgens gedaagden
beschikte [groep] nooit over separate middelen. [BV2] is vervolgens
onder een nieuw opgerichte tussenholding gebracht. Gedaagden stellen niet gehouden te zijn
[appellant] mee te delen welke voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen zij hebben.
Gedaagden betwisten dat [appellant] ex art. 3:50 BW jo 3:45 BW de transactie van
4 december 2013 heeft vernietigd. Gedaagden stellen voorts dat [appellant] een onjuist
criterium hanteert ter beantwoording van de vraag of sprake is van paulianeus handelen. Er
moet daadwerkelijke benadeling zijn en daarvan is, nu de mogelijkheid van verhaal door
[appellant] heeft bestaan van 23 januari 2013 tot 4 december 2013, volgens gedaagden geen
sprake. [appellant] heeft bovendien een in het kader van onderhandelingen gedaan aanbod
van € 50.000,00 afgeslagen en het risico genomen om na een procedure geen verhaal meer
te hebben. De benadeling moet voorts aanwezig zijn als de schuldeiser zijn rechten doet
gelden. Dat was op 21 januari 2013 niet het geval. De enkele kans op benadeling is
onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onrechtmatigheid. Daarvoor moet met
redelijke mate van waarschijnlijkheid te voorzien zijn dat de crediteuren benadeeld zullen
worden. Daarvan kan niet worden gesproken als elf maanden na het wijzen van een vonnis
activa worden overgedragen. Klaarblijkelijk heeft [appellant] van zijn
verhaalsmogelijkheden geen gebruik willen maken. Gedaagden betwisten voorts dat sprake
was van een onverplichte rechtshandeling. Voorts is er geen rechtshandeling waartoe de
schuldenaar zich binnen het jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond had verplicht
nu die dateert van 2006. [geïntimeerde sub 6] . betwist dat het ging om een rechtshandeling om niet.
Voor de aandelen is door [geïntimeerde sub 4 / de vennootschap 3] een in overleg met de belastingdienst en accountant tot stand
gekomen marktconforme prijs betaald. Dat sprake is van familierechtelijke betrekkingen
doet niet ter zake. Gedaagden stellen voorts dat de overgedragen activa geen activa waren
die aan de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde sub 1 / de vennootschap 1] toebehoorden. Deze stonden slechts op de
balans vanwege de concernverhoudingen. [geïntimeerde sub 3] . en [geïntimeerde sub 6] . betogen dat zij slechts
geacht kunnen worden persoonlijk aansprakelijk te zijn voor handelingen die zij als
bestuurder van de vennootschappen hebben verricht als hen een ernstig verwijt valt te
maken. De handelende functionaris dient de geobjectiveerde wetenschap te hebben van het
feit dat zijn handelen tot een onrechtmatige daad van de rechtspersoon zal leiden. Zij
betwisten dat van een onrechtmatige daad sprake is. De bewijslast daarvan ligt bij
[appellant] . De gedagvaarde vennootschappen wijzen erop dat [appellant] slechts op één van
hen een vordering heeft. Volgens de vennootschappen is er geen grond voor
aansprakelijkheid van de overige vennootschappen. [appellant] zal dienen te bewijzen dat
sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad van de vennootschappen. Gedaagden
stellen voorts, naar aanleiding van de wijziging van eis door [appellant] , dat deze vordering
voorwaardelijk is en pas komt vast te staan op het moment dat het hof uitspraak heeft
gedaan. Volgens gedaagden moet het paulianeuze karakter op dat moment worden getoetst.
Gedaagden stellen ten slotte dat de deelneming in [BV3] nooit winstgevend is geweest.
De waarde van de aandelen was negatief.