ECLI:NL:GHSHE:2018:1813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
200.231.344_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarigen na herhaalde uithuisplaatsingen en mislukte terug-naar-huis-trajecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die verstandelijk beperkt zijn, hebben herhaaldelijk geprobeerd om hun kinderen terug naar huis te halen, maar deze pogingen zijn twee keer mislukt. De kinderen zijn sinds 24 april 2015 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) en zijn geplaatst in pleeggezinnen. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd, wat de ouders niet konden accepteren, en zij gingen in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2018 werd duidelijk dat de ouders, ondanks hun inspanningen en verbeteringen in hun situatie, niet in staat zijn om de zorg voor hun kinderen op zich te nemen. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen te zorgen, mede door hun complexe persoonlijke problematiek en eerdere mislukte terug-naar-huis-trajecten. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en een veilig opvoedingsklimaat, wat momenteel wordt geboden door de pleeggezinnen.

Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen en geconcludeerd dat de gezag beëindigende maatregel noodzakelijk is voor hun ontwikkeling en welzijn. De ouders blijven echter de ouders van de kinderen en de maatregel heeft geen invloed op de band tussen hen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en de GI is benoemd tot voogd over de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 april 2018
Zaaknummer : 200.231.344/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/332998 / FA RK 17-3766
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
en
[appellante] ,
wonende te [woonplaats ] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI;
  • de heer en mevrouw [de pleegouders van de minderjarige 1] , pleegouders van de minderjarige [de minderjarige 1] ;
  • de heer en mevrouw [de pleegouders van de minderjarige 2] , pleegouders van de minderjarige [de minderjarige 2] ;
  • de heer en mevrouw [de pleegouders van de minderjarige 3] , pleegouders van de minderjarige [de minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2018, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de ouders per direct in het gezag te herstellen, dan wel dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht in het belang van de kinderen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. E.B. Jobsen, waarnemend voor mr. Scheele;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders van [de minderjarige 1] ;
  • de pleegvader van [de minderjarige 2] ;
  • de pleegmoeder van [de minderjarige 3] ;
  • mevrouw [medewerker van de pleegzorg] , namens Pleegzorg.
De moeder was vanwege ziekte verhinderd om de zitting bij te wonen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 oktober 2017;
  • de brief van 26 februari 2018 van de GI met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 3] (hierna: [de minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kinderen hebben sinds 24 april 2015 onafgebroken onder toezicht gestaan van de GI.
3.3.
Op 3 april 2015 zijn de kinderen geplaatst in een kort verblijf gezin van SDW. Bij beschikking van 24 april 2015 is een machtiging gegeven om de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg. In de periode van medio december 2015 tot medio april 2016 hebben de kinderen tijdelijk weer bij de ouders gewoond in het kader van een terug-naar-huis-traject. Op dit moment verblijven de kinderen in de volgende perspectief biedende pleeggezinnen:
  • [de minderjarige 3] sinds 12 september 2015 in het gezin van de familie [de pleegouders van de minderjarige 3] ;
  • [de minderjarige 2] sinds 14 september 2015 in het gezin van de familie [de pleegouders van de minderjarige 2] ;
  • [de minderjarige 1] sinds begin december 2016 in het gezin van de familie [de pleegouders van de minderjarige 1] .
De ouders hebben eens in de vier weken anderhalf uur begeleid contact met alle kinderen gezamenlijk.
3.4.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van beide ouders over de drie kinderen beëindigd.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun appelschrift voeren zij, kort samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben met ASVZ (toevoeging hof: algemene stichting voor verzorging en verpleging van zwakzinnigen) laten zien dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikken, zodat ze met de juiste hulp voor de kinderen kunnen zorgen. De ouders hebben zelf gevraagd aan ASVZ om een begeleid woontraject. De ouders begrijpen niet waarom dit zomaar wordt afgeslagen. Juist in dit traject had duidelijk kunnen worden dat de ouders hun opvoedvaardigheden de afgelopen tijd hebben verbeterd.
De tweede uithuisplaatsing (hof: april 2016) is voornamelijk voortgekomen uit omgevingsfactoren. Er was een buurman die voor ellende zorgde en de bewindvoerder maakte grote schulden waardoor de huur niet meer werd betaald. De ouders moesten hun woning verlaten. De ouders werken tot op de dag van vandaag mee aan alles wat de GI van hen vraagt. Ondanks hun harde werk, hebben de rechtbank en de GI de ouders de rug toegekeerd.
De rechtbank heeft op onzorgvuldige wijze geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de zorg over de kinderen weer op zich te nemen. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de aanvaardbare termijn zou zijn verstreken. De ouders betwisten dat deze termijn is verstreken. Na de tweede uithuisplaatsing is er niets meer gedaan aan thuisplaatsing.
De ouders wijzen nadrukkelijk op andere opties, zoals het Signs of Safety programma en het Pedagogisch Beslissingsmodel, die ingezet hadden kunnen worden om tot gezinsvorming te komen.
Tot slot voeren de ouders aan dat de rechtbank een verkeerde belangenafweging heeft gemaakt die in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
3.6.
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en gepersisteerd bij het inleidende verzoek om het gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen. Er is veel aangeboden aan de ouders om te kijken of een thuisplaatsing kon worden gerealiseerd. Tweemaal is ingezet op een terug-naar-huis-traject en dat is beide keren mislukt. De ouders hebben in januari 2016 een plaatsing binnen het ouder-kind-traject afgewezen. In april 2016, toen de thuisplaatsing voor de tweede keer niet slaagde, vertoonden de kinderen ontwikkelingsproblemen, was de relatie tussen de ouders instabiel, was er sprake van alcoholmisbruik door de moeder en stonden de ouders bij de politie bekend vanwege het veroorzaken van overlast. Daarnaast was er sprake van een dreigende uithuiszetting, hetgeen in september 2016 daadwerkelijk is gebeurd.
De kinderen hebben pedagogisch verantwoorde opvoeders nodig aan wie zij zich kunnen hechten. In de huidige pleeggezinnen gebeurt dat nu. Veel wisselingen in de thuissituatie zijn niet in het belang van kinderen. Bij de nog jonge leeftijd van deze kinderen past een korte periode waarin zij in onzekerheid verkeren over hun perspectief. De aanvaardbare termijn is ruimschoots overschreden. Een ondertoezichtstelling is niet langer een passende kinderbeschermingsmaatregel, omdat er niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing.
3.7.
De GI heeft het hof bericht dat beide terug-naar-huis-trajecten (die zijn gestart in juni 2015 en in oktober 2015) negatief zijn beëindigd. In januari 2016 was de GI al van mening dat er een uithuisplaatsing nodig was, naar aanleiding van het gedrag dat de kinderen lieten zien, de zorgen die er waren over de thuissituatie en de pedagogische vaardigheden van de ouders, de dreigende uithuiszetting en herhaalde patronen. ASVZ was toen echter van mening dat de ouders voldoende mogelijkheden hadden om de kinderen op te voeden. ASVZ adviseerde de ouders in januari 2016 dringend om mee te werken aan een ouder-kindplaatsing. Pas ten tijde van de crisisplaatsing in april 2016 waren de ouders hiertoe bereid.
Sinds september 2017 wonen de ouders in een eengezinswoning in [woonplaats ] . De hulpverleenster van ASVZ, mevrouw [hulpverleenster van ASVZ] , is niet meer welkom bij de ouders thuis; de ouders hebben een klacht tegen haar ingediend.
De kinderen ontwikkelen zich binnen hun mogelijkheden goed binnen de pleeggezinnen. Zij hebben veel meegemaakt en hebben behoefte aan structuur en duidelijkheid waar hun toekomstperspectief ligt. De GI is van mening dat dit binnen de pleeggezinnen ligt.
3.8.
Alle aanwezige pleegouders hebben ter zitting van het hof verklaard dat het goed gaat met de kinderen en dat er sprake is van een goed onderling contact tussen de pleegouders en de ouders.
[de minderjarige 1] zal binnenkort starten met speltherapie; dit heeft zij nodig vanwege haar hechtingsproblematiek. Op bepaalde punten kampt ze nog met achterstanden. [de minderjarige 1] is een meisje dat pittig gedrag laat zien en haar opvoeding vergt een stukje bijzondere begeleiding.
[de minderjarige 3] liep iets achter in zijn spraak en zal binnenkort starten met logopedie. [de minderjarige 3] is gezond, zit lekker in zijn vel en heeft geen bijzondere zorg nodig.
[de minderjarige 2] heeft soms woede-uitbarstingen, maar gedijt goed bij rust en structuur. In het pleeggezin heeft [de minderjarige 2] zijn plekje gevonden. Verder doet hij het goed op school (al vindt hij het wel zwaar) en heeft hij vriendjes.
3.9.
Mevrouw [medewerker van de pleegzorg] (Pleegzorg) heeft verklaard dat de meeste zorgen nog bestaan over [de minderjarige 1] . Zij heeft meer wisselingen van verblijfplaats gekend en had een andere start dan haar broertjes. [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] waren jonger en hebben bijna altijd in hun huidige pleeggezinnen gewoond. Daar hebben de jongens hun basis gekregen.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Er is geen sprake van misbruik van gezag. Beoordeeld dient te worden of is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:266 sub a BW.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend, op grond van het volgende.
3.10.3.
Het hof overweegt, op grond van inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de ouders thans en ook op overzienbare termijn niet bij machte zijn om zelf voor de kinderen te zorgen. Dit wordt in overwegende mate veroorzaakt door hun complexe persoonlijke problematiek: beiden functioneren op de ondergrens van zwakbegaafd niveau. Toen de kinderen nog thuis bij de ouders woonden, bleken de ouders onvoldoende in staat om in te spelen op de behoeftes van de kinderen en schoten zij tekort in de basale verzorging van de kinderen, waaronder het bieden van rust en regelmaat, een schone woning, persoonlijke verzorging en hygiëne en op het gebied van gezonde voeding. Dagelijkse ambulante begeleiding van ASVZ (in de periode van januari 2016 tot eind april 2016) heeft niet geleid tot een aanvaardbare verbetering van het opvoedingsklimaat dat de ouders de kinderen konden bieden. Daarnaast was er sprake van huiselijk geweld tussen de ouders en hun netwerk. De kinderen vertoonden zorgwekkend gedrag en kampten alle drie met achterstanden in hun ontwikkeling. De ouders waren onvoldoende in staat om de kinderen te stimuleren in hun spraak-taalontwikkeling en hun motoriek, Sinds de kinderen uit huis zijn geplaatst in april 2015, is tweemaal het terug-naar-huis-traject ingezet. Deze trajecten zijn beide keren afgebroken, laatstelijk in april 2016, waarna de pleeggezinnen weer de volledige zorg voor de kinderen op zich namen. Het hof acht dit erg belastend voor de kinderen, die bovenal een veilig opvoedingsklimaat nodig hebben waarin zij zich adequaat kunnen ontwikkelen. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] zijn bovendien nog zeer jonge, en daarmee, kwetsbare kinderen die veel zorg en aandacht nodig hebben. Dit geldt in het bijzonder voor [de minderjarige 1] die ernstig tekort is gekomen in haar basale zorg, stabiliteit en veiligheid. Zij heeft te kampen met ernstige hechtingsproblematiek en zij vertoont zelfbepalend gedrag, dat zich uit in schoppen, gillen, slaan en de strijd aangaan.
3.10.4.
Het is te prijzen dat de ouders meewerken met Pleegzorg, dat zij nu beschikken over een woning en dat de vader, zoals hij ter zitting heeft verklaard, inmiddels voltijds werkt. De ouders hebben zonder meer stappen voorwaarts gemaakt, hetgeen ook wordt erkend door de raad en de GI. Ook staat niet ter discussie dat er sprake is van een warm contact tussen de ouders en de kinderen. De GI heeft ter zitting bevestigd dat de ouders heel liefdevol zijn naar de kinderen toe. Dit doet echter niet af aan het gegeven dat de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen al geruime tijd bij de verschillende pleegouders ligt. Voor [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] geldt dat zij reeds in hun babytijd geplaatst werden in de huidige pleeggezinnen. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] zijn goed gehecht aan hun pleegouders en zij groeien thans op in een rustige en stabiele leefomgeving. Sinds deze plaatsing hebben de kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De verschillende pleegouders zijn in staat gebleken om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat deze situatie in de toekomst wordt gewaarborgd, omdat zij gebaat zijn bij stabiliteit en zij duidelijkheid nodig hebben over hun opvoedingssituatie.
3.10.5.
Het hof ziet betrokken ouders die graag voor de kinderen willen zorgen, maar desondanks niet in staat zijn – uit onmacht en zeker niet uit onwil – om binnen een voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn, zelfstandig deze kinderen op te voeden en te verzorgen. Voor het hof staat vast dat het perspectief van de kinderen bij de verschillende pleeggezinnen ligt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en evenmin de alternatieve hulpverleningsprogramma’s zoals Signs of Safety of het Pedagogisch Beslissingsmodel waarnaar de ouders verwijzen, zijn niet langer de geëigende middelen om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] af te wenden: deze maatregelen zijn immers gericht op thuisplaatsing van een kind bij een ouder.
3.10.6.
De gezag beëindigende maatregel van de ouders schept rust in de opvoedingssituatie van de kinderen en zal de kinderen de voor hen zeer noodzakelijke duidelijkheid geven over hun toekomstperspectief. Het geeft de kinderen de kans om zich verder onbedreigd te ontwikkelen en zich verder veilig te hechten aan de voor hen vertrouwde personen. Tevens schept de gezag beëindigende maatregel duidelijkheid voor de ouders. De kinderen zijn naar het oordeel van het hof dan ook gebaat bij de uitgesproken maatregel, met benoeming van de GI tot voogd. Alle belangen zijn zorgvuldig afgewogen en van strijd met het evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van het hof geen sprake.
3.10.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Al het overige dat door de ouders is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof begrijpt dat deze beslissing voor de ouders moeilijk te aanvaarden zal zijn, maar wijst er op dat zij altijd de ouders van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] blijven en dat de gezag beëindigende maatregel geen invloed hoeft te hebben op de band tussen de ouders en de kinderen en evenmin op de contacten die zij met elkaar hebben. Het is in het belang van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] dat de ouders op dezelfde wijze invulling blijven geven aan de contactmomenten zoals zij dat tot nu toe hebben gedaan.
3.10.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en is op 26 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.