Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 november 2017;
- de in het beroepschrift genoemde producties, het procesdossier van de eerste aanleg inclusief het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden mondelinge behandeling, ingekomen ter griffie op 19 december 2017;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2018;
- een brief van de zijde van [ingenieursbureau] met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2018;
- een brief van de zijde van [verweerder] met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2018;
- een brief van de zijde van [ingenieursbureau] met een productie, ingekomen ter griffie op 26 maart 2018;
3.De beoordeling
grief 10over dit oordeel. De grief faalt. Daartoe is het volgende redengevend.
grief 11heeft de rechtbank ten onrechte niet in haar oordeel betrokken dat de stap van Senior Business Manager bij [voormalige werkgever] naar Managing Director bij [ingenieursbureau] , te groot is gebleken. Ook deze grief faalt. [ingenieursbureau] heeft [verweerder] de mogelijkheid onthouden om te bewijzen dat hij in staat was de functie uit te oefenen op de wijze die kennelijk van hem werd verlangd. Of de stap te groot was is een voorbarige conclusie. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen over grief 10.
grieven 2 tot en met 9hebben betrekking op de vier ontslagredenen en de daartoe aangevoerde voorbeelden. Uit het voorgaande volgt dat deze grieven geen bespreking behoeven. Immers, ook als het hof uit zou gaan van de juistheid van de vier ontslaggronden, dan levert dat geen redelijke grond op als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. Meer in zijn algemeenheid en ten overvloede overweegt het hof over de vier ontslagredenen nog het volgende.
grieven 12 en 13zijn gericht tegen de hoogte van de vergoeding. Die grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
“Rekening houdend met een ruime periode waarin [verweerder] te maken heeft met een aanzienlijke terugval in salaris, de zeer onzorgvuldige wijze waarop het ontslag tot stand is gekomen en de goede positie die [verweerder] heeft opgegeven om naar [ingenieursbureau] over te stappen zal de rechtbank de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 100.000,00 (bruto)”.Het hof neemt deze overweging, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, over en maakt deze tot de zijne. Het hof acht het door de rechtbank vastgestelde bedrag billijk.
grief 14heeft de rechtbank [ingenieursbureau] ten onrechte niet toegelaten tot bewijslevering. Deze grief faalt gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen na de eerste zin in 5.10 en zoals hiervoor weergegeven in 3.4. Gelet op hetgeen het hof daarover heeft overwogen, zal ook het hof [ingenieursbureau] niet toelaten tot bewijslevering. Ook als de stellingen van [ingenieursbureau] als feiten komen vast te staan, leiden die namelijk niet tot een ander oordeel.
grief 15waarmee [ingenieursbureau] klaagt over haar veroordeling in de proceskosten.