Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] (VS),
[appellante] ,wonende te [woonplaats] (VS),
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/236555 / KG ZA 17-297)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis van [appellant] en [appellante] met producties 16 tot en met 25;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met producties 20 tot en met 29;
- het tussenarrest van 13 februari 2018, waarbij pleidooi is bepaald;
- de producties 26 tot en met 63 en 65 van [appellant] en [appellante] , toegezonden op 1 maart 2018, en 64, toegezonden op 15 maart 2018;
- de reactie van [appellant] en [appellante] op punt 9 van de memorie van antwoord, die de advocaat van [appellant] en [appellante] bij brief van 22 maart 2018 heeft toegezonden;
- de pleidooien op 29 maart 2018, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd. Tijdens de zitting hebben partijen aan het hof een toelichting gegeven van de situatie ter plaatse aan de hand van drie plattegronden van de woning, die het hof aan het griffiedossier met instemming van partijen heeft toegevoegd.
3.De beoordeling
het huurgenot van dit gedeelte van de woning zeer gering is en dat ook het gebruik van de aan het souterrain grenzende (laaggelegen) gedeelte van de tuin door deze beperkingen is verminderd. Daartegenover hebben [appellant] en [appellante] ook voldoende aannemelijk gemaakt, en is door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet (voldoende) gemotiveerd betwist, dat het gebruik en het daarmee verstrekt huurgenot van de bovenste twee verdiepingen van de woning niet in betekenisvolle mate verminderd is, en dat deze twee verdiepingen ook zonder het gebruik van het souterrain van de woning geschikt zijn om te bewonen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben bovendien tegenover de, door de verklaring van [aannemer] ondersteunde, gemotiveerde betwisting van [appellant] en [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van huurgenot verminderende stankoverlast op de twee bovenste verdiepingen. Ter zitting is het hof op daartoe strekkende vragen aan [geïntimeerde 1] gebleken dat de tuin voor het overgrote deel gebruikt kon en kan worden, en dat op het gehuurde voldoende ruimte is om de auto’s in de nabijheid van de woning buiten te kunnen parkeren. Dit leidt het hof tot de slotsom dat de uitkomst van de bodemprocedure in het voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] meest gunstige geval ertoe kan leiden dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voor de periode vanaf 1 januari 2017 zullen kunnen worden ontslagen van een 1/3 gedeelte van hun huurbetalingsverplichting van € 5.000,00 hetgeen neerkomt op een bedrag van (afgerond)
€ 1.700,00 per maand. Het bovenstaande betekent dat grief 2 van [appellant] en [appellante] gedeeltelijk slaagt, dat naar het voorlopige oordeel van het hof niet het gevorderde toewijsbaar is maar dat het hof zal toewijzen een bedrag van € 3.300,00 per maand.
Het hof zal op grond van het vorenoverwogene deze vordering toewijzen op de wijze en in de mate als hiervóór in 3.12 vermeld. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bepleit, de toewijzing te verrekenen met eerdere door hen gedane betalingen. In de vaststellingsovereenkomst is immers de eerdere overlast door partijen al verdisconteerd. Het hof stelt vast dat vanaf 1 januari 2017 tot en met april 2018 zestien (16) keer € 3.300,00, derhalve een bedrag van in totaal € 52.800,00 aan onbetaalde huurtermijnen zijn verstreken. Zoals bij het pleidooi van de zijde van [appellant] en [appellante] bij wijze van ‘terme de grâce’ aangeboden, zal het hof bepalen binnen welke termijn betaling kan plaatsvinden, waarbij het hof op grond van de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in appel gestelde privé-omstandigheden het billijk acht dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] het te betalen bedrag in twee termijnen van € 26.400,00 voldoen. Het hof ziet geen aanleiding en grond om het toe te wijzen bedrag aan onbetaalde huurtermijnen te vermeerderen met de gevorderde rente, boete en buitengerechtelijke (incasso)kosten, reeds omdat in dit kort geding – zoals hiervóór is overwogen – niet met de daarvoor vereiste (voldoende) mate van zekerheid kan worden bepaald en vastgesteld aan wie van partijen, op welke wijze en vanaf wanneer de bestaande problemen in het gehuurde kunnen en moeten worden toegerekend.