ECLI:NL:GHSHE:2018:1590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
17/00282
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake forensenbelasting en heffing aan meerdere eigenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2015 is opgelegd. De belanghebbende heeft in de loop van het kalenderjaar een vakantiewoning verworven, die hij voor meer dan 90 dagen voor eigen gebruik aanhoudt. Zowel de belanghebbende als de voormalige eigenaar zijn aangeslagen in de forensenbelasting voor dezelfde woning. De belanghebbende betoogt dat de heffing niet is beoogd volgens de wetsgeschiedenis en dat een dergelijke dubbele heffing onredelijk is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat de heffing van meerdere eigenaren in hetzelfde jaar is toegestaan, en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd en dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een tijdsevenredige berekening van de forensenbelasting. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00282
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 29 maart 2017, nummer BRE 16/434, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
hierna: de Heffingsambtenaar,

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ter zake van de woning met het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning) naar een bedrag van € 988,48 (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [A] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is sinds 8 juli 2015 eigenaar van de woning. De woning is gemeubileerd. Belanghebbende houdt de woning aan voor eigen gebruik, door hem of zijn gezin.
2.2.
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duiveland.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende betoogt dat het beginsel van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzet dat belanghebbende, evenals zijn rechtsvoorganger in eigendom van de woning, in de heffing van forensenbelasting over het jaar 2015 wordt betrokken. Volgens belanghebbende had een aanslag naar rato van tijd moeten worden vastgesteld.
4.2.
De Rechtbank heeft onder meer als volgt overwogen:
“2.4. Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2015 (hierna: de Verordening) heeft de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
2.5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2.6.
Gelet op de in 2.1 en 2.2 vermelde feiten is belanghebbende belastingplichtig voor de forensenbelasting. Dat is als zodanig ook niet (meer) in geschil tussen partijen. Belanghebbende heeft evenwel gesteld dat de toepassing van de Verordening onredelijk en onbillijk is, nu in het loop van het jaar de woning is ge/verkocht en dan aan meerdere personen een aanslag forensenbelasting wordt opgelegd ter zake van dezelfde woning. Dit is volgens belanghebbende niet de bedoeling van de wetgever geweest bij de invoering van de forensenbelasting in de Gemeentewet. Belanghebbende heeft daartoe verwezen naar parlementaire stukken die teruggaan tot 1879. Voorts stelt belanghebbende dat via andere gemeentelijke belastingen een forens ook reeds wordt aangeslagen. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat zijn standpunt inhoudt dat in zo’n geval als hier de forensenbelasting tijdsevenredig moet worden berekend.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag forensenbelasting opgelegd en naar de juiste hoogte. Het is juist dat, zoals belanghebbende stelt, bij een situatie zoals hier (verkoop recreatiewoning) het belastbare feit zich bij meerdere belastingplichtigen in één jaar kan voordoen met betrekking tot dezelfde woning. De rechtbank laat in het midden of de aangehaalde parlementaire geschiedenis enige aanknopingspunten biedt voor de opvatting van belanghebbende dat het beter bij de bedoeling van de wetgever zou passen om in de bedoelde situatie de forensenbelasting tijdsevenredig te heffen. De Verordening biedt namelijk geen ruimte om de aanslagen op de door belanghebbende bepleite wijze vast te stellen of om anderszins rekening te houden met het feit dat meerdere belastingplichtigen in één kalenderjaar aangeslagen kunnen worden voor de forensenbelasting ter zake van dezelfde woning. Artikel 223 van de Gemeentewet schrijft de door belanghebbende bepleite berekening ook niet voor. Ten overvloede verdient opmerking dat bij de forensenbelasting de persoon centraal staat en niet de woning. In dat opzicht ligt de bepleite tijdsevenredige berekening ook niet voor de hand.
Conclusie is derhalve dat de heffingsambtenaar de Verordening juist heeft toegepast. De verwijzing van belanghebbende naar artikel 6:248 BW kan hem niet kan baten, reeds omdat dat artikel niet geldt voor belastingheffing.”
4.3.
Belanghebbende beklaagt zich erover dat de Rechtbank in het midden heeft gelaten of uit de parlementaire geschiedenis betreffende de forensenbelasting volgt dat de bedoeling van de wetgever is geweest in een geval als het onderhavige forensenbelasting te heffen naar een niet anders dan tijdsevenredig bepaald bedrag.
4.4.
Het Hof stelt, net als de Rechtbank, voorop dat de wetgever met het bepaalde in artikel 223 van de Gemeentewet aan gemeenten de bevoegdheid heeft verschaft tot het heffen van forensenbelasting van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2015 op regelgevingsniveau uitvoering gegeven aan deze bevoegdheid. De onderhavige aanslag is vastgesteld overeenkomstig hetgeen in die verordening is bepaald.
4.5.
Belanghebbendes betoog, dat ertoe strekt dat bij wijziging van eigendom gedurende het belastingjaar de heffingsgrondslag voor de forensenbelasting naar tijdsevenredigheid wordt bepaald, vindt op zichzelf beschouwd geen steun in de tekst van de Gemeentewet en evenmin in de genoemde verordening. Volgens artikel 223 van de Gemeentewet is het enkele feit dat een natuurlijke persoon voor meer dan 90 dagen per belastingjaar een gemeubileerde woning beschikbaar houdt onder de overigens in die bepaling genoemde voorwaarden voldoende voor heffing van forensenbelasting. Het criterium van 90 dagen per jaar strekt ertoe de band tussen die natuurlijke persoon en het grondgebied van de desbetreffende gemeente tot uitdrukking te brengen, als minimumdrempel voor de heffing van forensenbelasting.
Indien aan die minimumeis is voldaan, zoals in het onderhavige geval, staat het de gemeente vrij forensenbelasting te heffen naar de door haar bepaalde grondslagen en tarieven, met dien verstande dat gemeenten algemene rechtsbeginselen en het bepaalde in artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet moeten respecteren.
4.6.
De onderhavige heffing van forensenbelasting voldoet aan de zojuist genoemde uitgangspunten. Het Hof heeft in de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de forensenbelasting geen duidelijke aanwijzing gevonden dat de wetgever, in geval van wijziging van eigendom gedurende het belastingjaar, de gemeenten heeft willen beperken tot een heffing van forensenbelasting naar tijdsevenredigheid. Iedere natuurlijke persoon die, naast de overige voorwaarden, aan de hiervóór genoemde 90-dagen-drempel voldoet, kan derhalve aan de heffing van forensenbelasting worden onderworpen, zonder vermindering naar (eventuele) tijdsevenredigheid van de eigendom van de woning waarbij de heffing van forensenbelasting aangrijpt. Een zodanige heffing is naar het oordeel van het Hof evenmin in strijd met algemene rechtsbeginselen. Of een heffing als de onderhavige, zonder vermindering naar tijdsevenredigheid, wenselijk is en als rechtvaardig kan worden beschouwd, is een kwestie die niet ter beoordeling van de rechter staat. Ook de door belanghebbende opgeworpen vraag of het heffen van een forensenbelasting nog wel te rijmen is met de rechtsgrond die van oudsher voor die heffing is aangevoerd, betreft in essentie de vraag naar de wenselijkheid van de in artikel 223 van de Gemeentewet vervatte bevoegdheid. Die rechtspolitieke vraag dient door de wetgever en niet door de rechter te worden beantwoord.
4.7.
Belanghebbende heeft zich er tot slot over beklaagd dat de Heffingsambtenaar beleid zou voeren, inhoudende dat bij mede-eigendom van een woning slechts van één mede-eigenaar forensenbelasting zou worden geheven. De Heffingsambtenaar heeft het bestaan van dergelijk beleid ontkend. Aangezien ook anderszins niet is gebleken dat de Heffingsambtenaar in gevallen van mede-eigendom ten aanzien van bepaalde mede-eigenaren van de heffing van forensenbelasting afziet, moet aan belanghebbendes desbetreffende betoog worden voorbijgegaan.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 13 april 2018 door P.C. van der Vegt, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.