In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2017, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] is verleend aan de gecertificeerde instelling Stichting Intervence. De moeder heeft verzocht om herziening van deze beschikking en om plaatsing van de minderjarige bij haar. De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 zijn beide partijen, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder haar beroepschrift te laat heeft ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van hoger beroep op 10 november 2017 verstreken was. De moeder heeft aangevoerd dat zij de beschikking pas laat heeft ontvangen, maar het hof oordeelt dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is. Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, waardoor de inhoudelijke beoordeling van de zaak niet aan de orde komt.