In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2018, gaat het om een hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie na de echtscheiding van de partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, verzet zich tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen werd vastgesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om wijziging van de kinderalimentatie en de zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2013. De vrouw heeft in haar beroepschrift grieven geuit over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de kinderalimentatie, terwijl de man zich verzet tegen de verzoeken van de vrouw en zelf wijzigingen verzoekt. Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de kinderalimentatie opnieuw vastgesteld. De man is verplicht om € 92,- per maand te betalen aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun jongste kind, met ingang van 9 december 2016. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is vastgesteld en de zorgregeling is aangepast, waarbij de kerstvakantie bij helfte wordt verdeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.