3.1.In dit geding na cassatie en verwijzing kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- (i) [appellant] is een BIG-geregistreerde GGZ-verpleegkundige. Al voor 2010 was hij gedurende 16 uur per week als zodanig werkzaam bij Huisartsenpraktijk [de huisartsenpraktijk] te [vestigingsplaats] (hierna: de Huisartsenpraktijk), als gedetacheerde van GGZ-organisatie Indigo.
- (ii) Omstreeks 2010/2011 is [appellant] naast zijn werk bij de Huisartsenpraktijk voor enkele dagen per week als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige/maatschappelijk werker in dienst getreden bij Stichting Autisme [vestigingsnaam] (hierna: STAA), waarvan [bestuurder van STAA] (hierna: [bestuurder van STAA] ) en diens broer bestuurders zijn. De activiteiten van STAA zijn, volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel, “overige belangenbehartiging. Een fundamentele bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de eigenwaarde en onafhankelijkheid van personen met autisme en hun omgeving.” De werkzaamheden van [appellant] bestonden uit begeleiding en behandeling van personen met autisme.
- (iii) De arbeidsomvang van [appellant] bedroeg aanvankelijk 24 uur per week en werd vanaf maart 2013 uitgebreid met 13 uur waarin [appellant] het onder (i) bedoelde werk bleef doen, maar nu uitgeleend door STAA in plaats van door Indigo.
- (iv) Op 1 januari 2014 is [appellant] fulltime en voor onbepaalde tijd in de functie van sociaal-psychiatrisch verpleegkundige/maatschappelijk werker en hoofd zorg in dienst getreden bij FOH, waarvan bestuurder is FOH Holding BV met [bestuurder van STAA] als enig directeur en aandeelhouder. FOH staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als organisatie-adviesbureau voor het verlenen van advies, training en coaching op het gebied van personeel en autisme.
- (v) FOH had inmiddels met de Huisartsenpraktijk een overeenkomst gesloten op grond waarvan [appellant] vanaf 1 januari 2014 door FOH werd gedetacheerd voor het verrichten van de onder (i) bedoelde werkzaamheden. Deze overeenkomst is uitgebreid tot 16 uur met ingang van 1 maart 2014. Hiernaast zette FOH [appellant] in voor dergelijke werkzaamheden bij de psychiatriepraktijk van [psychiatriepraktijk] (hierna: [psychiatriepraktijk] ).
- (vi) In de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen FOH en [appellant] is opgenomen dat [appellant] zal worden ingeschakeld voor het begeleiden, coachen en behandelen van cliënten/patiënten van FOH en dat de CAO-GGZ op dit contract van toepassing is. De arbeidsovereenkomst bevat voorts een non-concurrentie- en relatiebeding (hierna ook: het beding), alsmede een boetebeding. Deze luiden, voor zover van belang:
“Artikel 9. Non-concurrentie- en relatiebeding
1. Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van de werkgever om zowel tijdens als wel gedurende 1 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking, binnen een straal van 50 km van de vestiging van werkgever, in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij in dienstverband hetzij anderszins, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welk aard ook te hebben, alles in de meest ruime zin des woord.
2. Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van de werkgever om gedurende 1 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking bij relaties van de werkgever tegen vergoeding of om niet, direct of indirect, in dienstverband of anderszins, cliënten/patiënten van Focus on Human te begeleiden-coachen, in de meest ruime zin des woord.
1. (…)
2. Indien de werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in het geheimhoudingsbeding, het beding inzake nevenwerkzaamheden en het non-concurrentiebeding handelt, zal hij/zij in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW aan de vennootschap, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, in afwijking van artikel 7:650 lid 5 BW, voor iedere overtreding een boete verbeuren van € 2.500,- alsmede een boete van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding plus kosten en interesten te vorderen voor zover de werkelijk geleden schade de bedongen boete te boven gaat.”
- (vii) [appellant] heeft bij e-mailbericht van 22 april 2015 aan [bestuurder van STAA] en overige collega’s meegedeeld dat hij zijn arbeidsovereenkomst opzegt tegen 1 juni 2015 omdat [bestuurder van STAA] , kort gezegd, niet deugt en misbruik maakt van kwetsbaarheid van cliënten en naaste collega’s.
- (viii) Nadat [appellant] op 18 mei 2015 een cliënt van FOH had bezocht, heeft deze zich tegenover derden negatief uitgelaten over FOH en haar directeur [bestuurder van STAA] . [bestuurder van STAA] heeft [appellant] bij e-mailbericht van 20 augustus 2015 meegedeeld dat hij [appellant] aansprakelijk houdt voor het gedrag van deze cliënt.
- (ix) [appellant] , die al op 11 mei 2015 had aangekondigd als zzp’er verder te willen gaan, heeft op 18 mei 2015 zijn eenmanszaak “Eigenwijs herstel” ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit GGZ-hulpverlening, behandeling, coaching, begeleiding en onderwijs aan mensen met een GGZ hulpaanvraag alsook coaching aan zorgprofessionals.
- (x) FOH heeft [appellant] op 21 mei 2015 met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld.
- (xi) Bij brief van 5 juni 2015 heeft FOH aan [appellant] meegedeeld dat zij heeft vernomen dat [appellant] een dienstverband wenst aan te gaan met Ambulante Begeleiding Het Spectrum B.V. te [vestigingsplaats] en dat dit in strijd is met het concurrentie- en relatiebeding waaraan zij [appellant] zal houden.
- (xii) Op 30 juni 2015 heeft de Huisartsenpraktijk per brief ‘aan wie zulks aangaat’ meegedeeld dat de detachering van [appellant] door FOH stopt omdat [appellant] zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, naar zeggen van [appellant] omdat hij aanwijzingen heeft dat [bestuurder van STAA] zijn werknemers en cliënten voor grote bedragen heeft opgelicht. De Huisartsenpost wenst de samenwerking met [appellant] te continueren en acht zich niet gebonden aan een concurrentie- of relatiebeding, waarover niets staat in de detacheringsovereenkomst.
- (xiii) Ten tijde van de uitspraak van de kantonrechter (hof: zie hierna in rov. 3.2.3) was [appellant] als BIG-geregistreerde GGZ-verpleegkundige werkzaam bij de Huisartsenpraktijk en [psychiatriepraktijk] .
- (xiv) FOH heeft over mei 2015 € 2.902,-- bruto te weinig loon betaald en het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2014 tot en met mei 2015 en een bedrag van € 1.337,72 aan eindejaarsuitkering niet aan [appellant] voldaan.
- (xv) Inmiddels is FOH een groot deel van haar klandizie kwijtgeraakt. Er wordt door de sociale recherche onderzoek gedaan naar de fraude met PGB-gelden waarvan [appellant] haar beschuldigt.
- (xvi) [appellant] heeft de (hierna in rov. 3.2.3 vermelde) door de kantonrechter opgelegde boete betaald en zijn werkzaamheden bij de Huisartsenpraktijk en [psychiatriepraktijk] gestaakt.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in het geding bij de kantonrechter in conventie, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding, veroordeling van FOH tot betaling van:
- 1. € 2.902,-- ter zake achterstallig bruto salaris over de maand mei 2015;
- 2. € 3.523,20 aan achterstallig vakantiegeld over de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 mei 2015;
- 3. € 1.337,72 ter zake de aan [appellant] toekomende pro rata berekende eindejaarsuitkering;
- 4. € 3.881,57 aan wettelijke verhoging over de onder 1, 2 en 3 gevorderde bedragen;
- 5. de wettelijke rente over de onder 1, 2 en 3 gevorderde bedragen vanaf 1 juni 2015 en over het onder 4 gevorderde bedrag vanaf 15 juli 2015.
Daarnaast vorderde [appellant] in conventie, eveneens bij wege van voorlopige voorziening in kort geding:
- 6. veroordeling van FOH tot afgifte van een correcte salarisstrook over de maand mei 2015 en een correcte eindafrekening, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- 7. primair schorsing van het in artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst neergelegde concurrentiebeding tot 1 juni 2016 dan wel totdat het in een bodemprocedure is vernietigd dan wel tot een in goede justitie te bepalen moment, althans subsidiair (na vermeerdering van eis bij pleidooi) gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 BW;
- 8. primair schorsing van het in artikel 9 lid 2 van de arbeidsovereenkomst neergelegde relatiebeding tot 1 juni 2016 dan wel totdat het in een bodemprocedure is vernietigd dan wel tot een in goede justitie te bepalen moment, althans subsidiair (na vermeerdering van eis bij pleidooi) gehele of gedeeltelijke vernietiging van het relatiebeding op grond van artikel 7:653 BW;
- 9. voor zover FOH zich op het concurrentie- en relatiebeding blijft beroepen en [appellant] zich daardoor in afwachting van de bodemprocedure genoodzaakt ziet af te zien van werkzaamheden, FOH te veroordelen om aan [appellant] voor de duur van de beperking een voorschot op een vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 4 BW ter grootte van € 7.340,-- bruto per maand te betalen, totdat in een bodemprocedure is beslist over de vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding;
- 10. veroordeling van FOH tot betaling van € 891,45 ter zake buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van FOH in de proceskosten.
3.2.2.FOH vorderde in het geding in eerste aanleg in reconventie, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding, voor zover in hoger beroep van belang, veroordeling van [appellant] :
- A. om zich volledig te houden aan het concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding alsmede [appellant] te veroordelen het handelen in strijd met de genoemde bedingen tot de afloop daarvan te staken en gestaakt te houden alsmede zich verder te onthouden van onrechtmatig handelen en/of onrechtmatige concurrentie alsmede van schending van de norm van artikel 7:611 BW, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- B. tot betaling van € 50.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 augustus 2015, wegens het overtreden van het concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding, alsmede het onrechtmatig handelen, plegen van onrechtmatige concurrentie en het schenden van de norm van artikel 7:611 BW;
- C. tot betaling van € l.275,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
- D. om op zijn kosten op de voet van artikel 843a Rv inzage aan FOH te geven in de gegevens die onder D zijn opgesomd op blz. 32 van de conclusie van eis in reconventie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.3.In het vonnis in kort geding van 16 september 2015 heeft de kantonrechter in conventie, samengevat, als volgt geoordeeld:
- FOH is de door [appellant] in conventie onder 1, 2 en 3 gevorderde bedragen in beginsel aan [appellant] verschuldigd, maar het beroep van FOH op verrekening van die betalingsverplichtingen met de in reconventie ingestelde tegenvordering op [appellant] moet worden gehonoreerd. Daarom zijn de vorderingen 1, 2 en 3 in conventie niet toewijsbaar. Dat brengt mee dat ook de vorderingen 4 en 5 in conventie (wettelijke verhoging en wettelijke rente) niet toewijsbaar zijn (rov. 5.2 tot en met 5.5).
- FOH heeft reeds voldaan aan hetgeen in conventie onder 6 is gevorderd, zodat die vordering niet toewijsbaar is (rov. 5.6).
- De werkzaamheden die [appellant] voor [psychiatriepraktijk] en voor de Huisartsenpraktijk uitvoert, leveren een schending op van het concurrentie- en relatiebeding (rov. 5.10 tot en met 5.13).
- Het verweer van [appellant] dat FOH dusdanig verwijtbaar heeft gehandeld dat zij [appellant] in redelijkheid niet aan het concurrentie- en relatiebeding mag houden, treft geen doel (rov. 5.14 tot en met 5.17).
- De door [appellant] in conventie onder 7 en 8 gevorderde schorsing of vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding komen niet voor toewijzing in aanmerking (rov. 5.18 en 5.19). Ook de door [appellant] in conventie sub 9 gevorderde vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 4 BW komt niet voor toewijzing in aanmerking (rov. 5.20).
- Omdat de hoofdvorderingen van [appellant] worden afgewezen, is er geen grond voor toewijzing van de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten (rov. 5.21).
In reconventie heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
- Het in reconventie onder A gevorderde moet ten dele worden toegewezen (rov. 6.2 tot en met 6.5).
- Ter zake het in reconventie onder B gevorderde zal een bedrag van € 15.000,-- worden toegewezen (rov. 6.6 tot en met 6.9).
- Vordering C in reconventie is niet toewijsbaar (rov. 6.10).
- Vordering D in reconventie zal op de in het dictum van het vonnis te melden wijze worden toegewezen (rov. 6.11 tot en met 6.14).
- Ter zake de veroordeling tot naleving van het concurrentie- en relatiebeding (hof: vordering A) hoeft geen dwangsom te worden toegewezen omdat de arbeidsovereenkomst daarvoor al een boetebepaling bevat. Ter zake de deels toe te wijzen vordering D in reconventie zal de in het dictum van het vonnis te melden dwangsom worden vastgesteld (rov. 6.15).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en [appellant] in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld.
In reconventie heeft de kantonrechter:
- [appellant] veroordeeld om zich te houden aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding;
- [appellant] veroordeeld tot betaling van € 15.000,-- aan FOH als voorschot op de op grond van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst verbeurde boetes;
- [appellant] veroordeeld om op kosten van FOH binnen veertien dagen na betekening van het vonnis afschriften te verstrekken van de in het vonnis onder 7.6 opgesomde bescheiden;
- [appellant] veroordeeld om op kosten van FOH binnen veertien dagen na betekening van het vonnis afschriften te verstekken van de ten aanzien van de door hem verrichte werkzaamheden verstuurde facturen betreffende de periode van 1 april 2015 tot de datum van het vonnis;
- [appellant] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de twee hiervoor genoemde veroordelingen voldoet;
- bepaald dat uit hoofde van het vonnis niet meer dwangsommen worden verbeurd dan tot een bedrag van € 20.000,--.
De kantonrechter heeft voorts [appellant] in de proceskosten van het geding in reconventie veroordeeld, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.