ECLI:NL:GHSHE:2018:1477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.206.291_01 en 200.206.292_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de alimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn vastgesteld. De man heeft grieven ingediend tegen de hoogte van de alimentatie en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken. De alimentatiekwestie en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zijn afzonderlijk behandeld, maar zijn gevoegd in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 februari 2018. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding en de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 5 april 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 april 2018
Zaaknummers: 200.206.291/01 (alimentatie) en 200.206.292/01 (verdeling)
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/212710 en C/03/219252
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.V.T.E. van der Woning.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 januari 2017, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover hij daartegen grieven heeft gericht en alsnog:
de vrouw in haar verzoek tot vaststelling van een door hem te betalen bijdrage in haar levensonderhoud niet-ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek af te wijzen;
de peildatum voor de verdeling van de banksaldi vast te stellen op mei 2015;
te bepalen dat het creditsaldo van € 6.670,-- op IBAN nummer [IBAN nummer] alsnog in de verdeling zal worden betrokken;
te bepalen dat de auto voor een waarde van € 3.979,-- in de verdeling zal worden betrokken;
te bepalen dat het perceel grond in de buurtschap [buurtschap] zonder nadere verrekening aan hem zal worden toegescheiden;
de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een schadevergoeding van € 10.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2016 tot de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2017, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en/of de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze verzoeken te ontzeggen.
2.3.
De alimentatiekwestie en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zijn afgesplitst en ingeschreven onder de zaaknummers 200.206.291/01 (alimentatie) en 200.206.292/01 (afwikkeling huwelijksgemeenschap).
De zaken zijn gevoegd behandeld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Schyns;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Woning.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 augustus 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 5 februari 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 9 februari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 juli 1975 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Op 26 oktober 2015 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 januari 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – voorts, voor zover thans van belang:
- bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 607,-- per maand met ingang van 1 december 2016;
- de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man heeft zeven grieven aangevoerd. De grieven betreffen – zakelijk weergegeven –:
- de aanvullende behoefte van de vrouw (grief I);
- de draagkracht van de man (grieven II en III);
- de peildatum (grief IV);
- de auto (grief V);
- het perceel grond (grief VI);
- de schadevergoeding (grief VII).
3.5.
Het hof komt tot de navolgende beoordeling van de grieven.
Partneralimentatie
aanvullende behoefte (grief I)
3.6.1.
De behoefte van de vrouw ad € 872,-- netto ofwel € 1.389,-- bruto per maand is in hoger beroep niet in geschil.
3.6.2.
De man stelt dat de vrouw redelijkerwijs in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan.
De vrouw kan een verwijt kan worden gemaakt van haar huidige werkloosheid. Zij heeft haar beweerdelijke ziekte gebruikt als argument voor het opgeven van haar werk bij [werkgever] . Van enige inspanning om in haar eigen levensonderhoud te voorzien is niet gebleken, terwijl de vrouw kennelijk wel bereid en in staat is tot vrijwilligerswerk.
De vrouw heeft geen enkel bewijsstuk van haar ziekte en/of opname/behandeling in het Regionaal Centrum voor GGZ (RCG) overgelegd. Evenmin heeft zij haar inkomenssituatie inzichtelijk gemaakt.
De huur- en zorgtoeslag die de vrouw ontvangt zijn een vorm van inkomen waarmee bij de bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw rekening moet worden gehouden. Dit geldt ook voor de erfenis van meer dan € 12.000,-- die zij in 2006/2007 heeft ontvangen en volledig voor zichzelf heeft gehouden.
3.6.3.
De vrouw heeft daartegen, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd.
De problematiek van de vrouw, haar leeftijd, opleidingsniveau en beperkte werkervaring belemmeren de vrouw in het vinden van een betaalde baan, waarmee zij volledig in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Partijen hebben tijdens het huwelijk een traditioneel rollenpatroon gehad. De vrouw had € 5.324,-- bruto per jaar aan inkomsten voor schoonmaak- en thuiszorgwerkzaamheden. Zij is al lange tijd psychisch ziek. In juni 2015 is haar arbeidsovereenkomst beëindigd, waarop zij met terugwerkende kracht in de Ziektewet is beland. De vrouw heeft nu € 483,-- netto per maand aan WW-uitkering. Zij solliciteert in de thuiszorg- en schoonmaakbranche. Vanuit de gemeente wordt zij begeleid met het oog op het vinden van werk. Het verrichten van vrijwilligerswerk is thans het hoogst haalbare. De vrouw hoopt in de toekomst nog een betaalde baan te vinden, maar zij heeft haar leeftijd (62 jaar) tegen en haar opleidingsniveau is laag. Er is dus sprake van een aanvullende behoefte. Zij zal nooit haar huwelijksgerelateerde behoefte kunnen verdienen.
3.6.4.
Het hof overweegt als volgt.
Een onderhoudsplicht bestaat indien en voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel de behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient derhalve rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de eventuele zorg voor kinderen.
Het hof is aldus met de man van oordeel dat de vrouw zich dient in te spannen om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien
.Mede gelet op door de vrouw ter zitting gegeven toelichting aangaande haar huidige situatie, acht het hof evenwel voldoende aannemelijk dat zij niet meer kan verdienen dan € 5.324,-- bruto per jaar, zoals ook tijdens het huwelijk van partijen het geval is geweest. Nu dit leidt tot een aanvullende behoefte die nagenoeg gelijk is aan de door de rechtbank becijferde aanvullende behoefte van € 497,-- netto ofwel € 746,-- bruto per maand, ziet het hof onvoldoende aanleiding de aanvullende behoefte van de vrouw opnieuw te berekenen.
Anders dan de man stelt, komen de door de vrouw ontvangen huur- en zorgtoeslag, gezien het aanvullende karakter daarvan, niet als inkomen in mindering op de behoefte van de vrouw. De door de vrouw in 2006/2007 ontvangen erfenis van € 12.000,-- beïnvloedt de (aanvullende) behoefte van de vrouw evenmin. Het betreft een beperkt bedrag, waarvan, althans zo begrijpt het hof de stelling van de man, ten tijde van de echtscheiding nog maar een bedrag van € 6.670,-- resteerde.
Grief I faalt mitsdien.
draagkracht man
-
pensioenuitkering (grief II)
3.7.1.
De rechtbank heeft ter bepaling van de draagkracht van de man rekening gehouden met, onder meer, een pensioenuitkering op jaarbasis van € 7.392,-- (ASWA [vestigingsnaam] BV (Aegon)). Hiertegen richt zich de tweede grief van de man.
3.7.2.
Ter zitting van het hof heeft de man erkend dat blijkens het recent pensioenoverzicht, waarvan de man een uitdraai heeft overgelegd, het Aegon-pensioen op jaarbasis € 7.392,-- bedraagt. In zoverre faalt grief II derhalve.
Het hof houdt rekening met alle pensioenuitkeringen die de man (zou kunnen) geniet(en).
- verhuur garageboxen (grief II)
3.8.1.
De rechtbank heeft over de inkomsten uit de verhuur van de garageboxen in rov. 2.4.3. overwogen:
“Verder zal de rechtbank nog rekening houden met opbrengsten uit de verhuur van garageboxen. In zijn brief d.d. 22 augustus 2016 stelt de (advocaat van de) man dat de inkomsten van de man uit de verhuur van de garageboxen € 560,- per maand bedragen waarop in mindering dienen te worden gebracht de premie aansprakelijkheidsverzekering, aanslag gemeentelijke belastingen en onderhoud zodat resteert € 400,- per maand. De vrouw erkent dat de inkomsten uit verhuur van de garageboxen zo’n €560 tot 570,- bedragen maar betwist de door de man gestelde lasten.
De rechtbank overweegt dat de man geen bewijsstukken met betrekking tot de door hem gestelde kosten heeft overgelegd, anders dan de aanslag WOZ. Op basis daarvan berekent de rechtbank de WOZ aanslag voor de 14 garageboxen (uitgaande van een door de gemeente Venlo gehanteerd belastingtarief 2016 van 0,3077% over de totale WOZ waarde € 138.000,--) op een afgerond bedrag van € 424,--. Nu van andere kosten niet is gebleken bedragen de opbrengsten uitgaande van een huur van € 570,-, minus voormelde gemeentelijke belasting, zijnde een bedrag van € 35,-- per maand, gemiddeld € 535,-- per maand. De rechtbank zal deze opbrengsten als klein netto inkomen opnemen in de draagkrachtberekening.”
3.8.2.
De man voert daartegen aan dat de lasten inzake de garageboxen in alle redelijkheid en billijkheid bepaald kunnen worden op € 160,-- à € 170,-- per maand. Immers, afgezien van de aanslag WOZ, zijn daar nog de lasten uit de premie aansprakelijkheidsverzekering en de onderhoudskosten.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.8.3.
Het hof houdt evenals de rechtbank wat de lasten van de garageboxen betreft slechts rekening met de WOZ aanslag van € 35,-- per maand, nu de man ook in hoger beroep de overig door hem gestelde lasten niet heeft onderbouwd, hetgeen, gezien de betwisting van deze lasten door de vrouw, wel op zijn weg had gelegen. Mitsdien faalt grief II.
- eenmanszaak (grief III)
3.9.1.
De man stelt dat de rechtbank bij het bepalen van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het negatieve resultaat uit zijn eenmanszaak Vogelvoederbezorgservice [Vogelvoederbezorgservice] (hierna ook: [Vogelvoederbezorgservice] ).
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met het negatieve resultaat uit [Vogelvoederbezorgservice] .
3.9.2.
Het hof houdt evenmin als de rechtbank rekening met de door de man gestelde verliezen uit [Vogelvoederbezorgservice] , nu – zo het hof al van oordeel zou zijn dat bij het bepalen van de draagkracht met de verliezen uit deze eenmanszaak rekening gehouden moet worden – de man deze verliezen op geen enkele wijze heeft onderbouwd noch heeft toegelicht op welke wijze met de verliezen rekening moet worden gehouden. Grief III faalt derhalve eveneens.
3.10.
Omdat de grieven van de man falen, komt het hof aan een nieuwe draagkrachtberekening niet toe. Het hof heeft op verzoek van de man een jusvergelijking gemaakt, doch deze geeft geen aanleiding tot aanpassing (verlaging) van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
Verdeling
peildatum (grief IV)
3.11.1.
De vierde grief van de man richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat, gelet op de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, de peildatum voor de omvang van huwelijksgemeenschap op 26 oktober 2015 wordt vastgesteld. De man stelt dat deze peildatum voor wat betreft de verdeling van de banksaldi ongunstig uitpakt voor hem omdat de vrouw in mei 2015 bij haar vertrek uit de echtelijke woning het creditsaldo op haar spaarrekening [IBAN nummer] van € 6.660,-- heeft meegenomen.
3.11.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt dat voor alle bankrekeningen van partijen dezelfde peildatum dient te worden gehanteerd en sluit daarvoor aan bij de door de rechtbank vastgestelde peildatum.
3.11.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 1:99 lid 1 sub b BW wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap kan van dit tijdstip niet worden afgeweken, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050).
Voor zover de man heeft bedoeld een beroep te doen op art. 1:164 BW (benadeling huwelijksgemeenschap) heeft hij daartoe onvoldoende gesteld, zodat het hof aan een beoordeling daarvan niet toekomt. Mitsdien faalt grief IV.
de Citroën Xsarao (hierna ook: de auto) (grief V)
3.12.1.
De rechtbank heeft ter zake van de auto als volgt overwogen:
“2.5.9. (5)
Auto Citroën Xsara (C5 Tourer – –1.8 l6V Dynamique, kenteken [kenteken] )
Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de auto Citroën Xsara aan de man wordt toebedeeld en dat de waarde van de auto zal worden vastgesteld aan de hand van de gegevens ANWB-koerslijst, uitgaande van een kilometerstand van 90.000 kilometer, onder verdeling van de waarde bij helfte tussen partijen.
Door de man is na de zitting een taxatierapport van Autobedrijf [autobedrijf] te [vestigingsplaats] overgelegd. Daaruit blijkt een waarde van de auto per 15 augustus 2016 van € 5.379,--. Uit het rapport blijkt verder dat er schade is aan het scherm van de auto links achter en dat de reparatiekosten daarvan € 1.400,-- bedragen.
De rechtbank zal, gelet op de overeenstemming tussen partijen uitgaan van de waarde van de auto op basis van de ANWB Auto Dashboard: Koerslijst, via internet te raadplegen. De waarde van de auto op basis van deze koerslijst bedraagt € 8.200,--. De rechtbank zal daarop in mindering brengen de reparatiekosten ad € 1.400,-- voor de schade aan de auto zoals blijkt uit voornoemd taxatierapport van Autobedrijf Janssen, zodat uitgegaan dient te worden van een waarde van de auto van € 6.800,--. De auto zal de rechtbank toedelen aan de man, onder verplichting om € 3.400,-- aan de vrouw te voldoen.”
3.12.2.
Grief V richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat, gelet op de overeenstemming van partijen, uitgegaan zal worden van de waarde van de auto op basis van de ANWB Auto Dashboard: Koerslijst. De man betwist dat hij akkoord is gegaan met de waarde van de auto op basis van de ANWB koerslijst. Hij vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank het deugdelijk taxatierapport van Autobedrijf [autobedrijf] te [vestigingsplaats] volkomen ongemotiveerd terzijde heeft geschoven. Uitgaande van dit rapport bedraagt de waarde van de auto (slechts) € 3.979,-- .
3.12.3.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt dat tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen is dat de auto aan de man wordt toegedeeld en dat de waarde hiervan wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB koerslijst, uitgaande van een kilometerstand van 90.000 kilometer.
3.12.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling zijn overeengekomen dat de waarde van de auto zal worden vastgesteld aan de hand van de gegevens ANWB-koerslijst en dat de man eerst na de zitting een taxatierapport van Autobedrijf [autobedrijf] te [vestigingsplaats] heeft overgelegd. Gelet op de overeenstemming van partijen ter zitting, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de ANWB-koerslijst tot uitgangspunt heeft genomen bij de bepaling van de waarde van de auto (waarop de uit het rapport van Autobedrijf [autobedrijf] blijkende reparatiekosten van de gebleken schade aan het scherm van de auto in mindering zijn gebracht). De man heeft niets aangevoerd dat rechtvaardigt dat van de door partijen overeengekomen wijze van vaststellen van de waarde van de auto ( namelijk via de ANWB koerslijst) wordt afgeweken.
Grief V faalt mitsdien.
Perceel grond (grief VI)
3.13.1.
De rechtbank heeft in rov. 2.5.10 als volgt overwogen:
“Partijen zijn het met elkaar eens dat de eenmanszaak zonder nadere verrekening aan de man toegedeeld dient te worden. De rechtbank merkt hierbij op dat dit niet geldt voor het perceel grond en verwijst naar het hiervoor onder 2.5.6. overwogene.”
3.13.2.
De man betoogt met zijn zesde grief als volgt. Het perceel grond in buurtschap [buurtschap] is zakelijk door hem aangekocht namens [Vogelvoederbezorgservice] met de bedoeling om er vogelzaden te gaan telen. Gezien het standpunt van de vrouw dat [Vogelvoederbezorgservice] met bijbehorende activa en passiva aan hem kan worden toegedeeld zonder nadere verrekening van de waarde ervan, kan ook het onderhavige perceel grond aan hem worden toegedeeld, zonder nadere verrekening van de waarde ervan.
3.13.3.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt dat het perceel groen behoort tot de onroerende zaken van partijen en dient te worden meegenomen in de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zoals door de rechtbank vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat zij er ten tijde van de indiening van het echtsscheidingsverzoek niet van op de hoogte was dat het perceel grond tot [Vogelvoederbezorgservice] zou behoren en dat de bewijsstukken daaromtrent ook ontbreken.
3.13.3.
Het hof overweegt als volgt.
In geschil is de vraag of het perceel grond al dan niet behoort tot het ondernemingsvermogen van [Vogelvoederbezorgservice] , waardoor deze, gezien de overeenstemming van partijen ter zake, buiten de verrekening blijft. Nu de man zich er op beroept dat het perceel grond als behorende tot [Vogelvoederbezorgservice] aan hem kan worden toegedeeld zonder nadere verrekening van de waarde ervan, rust op hem de stelplicht en, gelet op de betwisting van de vrouw, ook de bewijslast ter zake. Het hof is van oordeel dat de man er niet in geslaagd is voldoende te onderbouwen dat het perceel grond tot het vermogen van [Vogelvoederbezorgservice] behoort en overweegt daartoe als volgt.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het perceel grond zakelijk door de man namens [Vogelvoederbezorgservice] is aangekocht, heeft de man een koopovereenkomst, getekend op 15 december 2007, en een nota van afrekening van notariskantoor [notariskantoor] van 4 januari 2008 overgelegd. De koopovereenkomst vermeldt beide partijen als koper, doch is enkel door de man ondertekend. Uit de nota van afrekening zou volgens de man blijken dat hij voor de aankoop geen overdrachtsbelasting heeft betaald.
Voor de beantwoording van de vraag of het perceel grond tot de activa van de eenmanszaak [Vogelvoederbezorgservice] moet worden gerekend behoort, kan van belang zijn aan wie het perceel, na verkoop (de titel voor levering), is geleverd. Op grond van het bepaalde in art. 3:89 BW geschiedt de voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering (lid 1) door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.
De man heeft de notariële (leverings)akte niet overgelegd, waardoor het hof niet kan vaststellen of het perceel grond (alleen) aan de man, ten behoeve van [Vogelvoederbezorgservice] , is geleverd, of aan beide partijen. Dat de nota van afrekening waarop (onder meer) het tarief van de (akte van) levering staat vermeld, is geadresseerd aan beide partijen wijst er naar het oordeel van het hof op dat aan beide partijen is geleverd. Ook andere omstandigheden die er op kunnen wijzen dat het perceel grond tot de activa van [Vogelvoederbezorgservice] moet worden gerekend, heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende gesteld. Grief VI faalt derhalve.
vordering (grief VI)
3.14.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot het verzoek van de man tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000 in rov. 2.6.1. overwogen:
“De rechtbank zal, nu de rechtsgrond voor de vordering van de man in de onderhavige procedure ontbreekt, dit verzoek van de man afwijzen.”
3.14.2.
Hiertegen keert zich grief VI. De man voert aan dat zijn vordering berust op een door de vrouw en haar familie gepleegde onrechtmatige daad. Deze onrechtmatige daad hield in de blokkering van de bankrekeningen en de bankpassen van partijen door de vrouw en mevrouw [naam] en het inloggen op naam van de man bij de Belastingdienst door de heer [zoon van mevrouw [naam]] (de zoon van mevrouw [naam] ) en vervolgens het verstrekken van de financiële gegevens van de man door de heer [zoon van mevrouw [naam]] aan de vrouw.
3.14.3.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat een rechtsgrond voor deze vordering in de onderhavige procedure ontbreekt. De vrouw betwist voorts gemotiveerd dat sprake is geweest van het onrechtmatig verkrijgen van gegevens alsmede dat dat de man schade zou hebben geleden als door hem gesteld.
3.14.4.
Het hof overweegt als volgt.
De man baseert zijn verzoek tot schadevergoeding op een kennelijk door de vrouw (en haar familie) gepleegde onrechtmatige daad. De onderhavige zaak betreft een (in hoger beroep voortgezette) procedure tot echtscheiding. Op grond van art. 827 Rv kan in een dergelijke procedure worden gevraagd om het treffen van nevenvoorzieningen. Het hof is ten aanzien van het verzoek van de man tot schadevergoeding evenwel van oordeel dat dit niet te beschouwen is als een nevenvoorziening in de zin van art. 827 lid 1 aanhef en onder f Rv, nu dit verzoek onvoldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding. Niet kan worden gezegd dat het verzoek in voldoende mate aansluit bij het regelen van de gevolgen van de echtscheiding. De man kan derhalve niet worden ontvangen in zijn verzoek tot schadevergoeding. Dit betekent dat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek niet toekomt.
conclusie
3.15.
Nu alle grieven falen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om de vrouw te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen.
Proceskosten
3.16.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken met nummer 200.206.291/01 en 200.206.292/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 september 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de vrouw te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.