Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven, met producties;
- het tussenarrest van 18 juli 2017, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de door [appellant] naar het hof gezonden memorie van grieven wordt geacht op de rol van 6 juni 2017 te zijn genomen en waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor het nemen van memorie van antwoord;
- de memorie van antwoord, met producties;
- het H3 formulier van 2 februari 2018, waarbij een brief van 1 februari 2018 met producties A, B en C aan het hof is toegezonden;
- het pleidooi van 15 februari 2018, waarbij van de zijde van partij [appellant] voornoemde brief van 1 februari 2018 als pleitnota is overgelegd en van de zijde van [de notaris] q.q. een pleitnota is overgelegd.
6.De verdere beoordeling
- [appellant] en zijn broer zijn geboren uit het huwelijk van mevrouw [moeder] (hierna te noemen: moeder) en de heer [vader] (hierna te noemen: vader). Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
- In 1972 hebben vader en moeder een patiobungalow gekocht aan de [adres] te [plaats 1] . Deze bungalow werd destijds casco opgeleverd.
- Bij testament van 12 februari 1973 heeft moeder (laatstelijk) over haar nalatenschap beschikt. Dit testament hield een ouderlijke boedelverdeling (hierna te noemen: OBV) in ex artikel 1167 BW oud.
- Moeder is op [datum overlijden moeder] 1973 overleden.
- Vanaf begin 1980 onderhield vader een affectieve relatie met mevrouw [stiefmoeder] (hierna te noemen: stiefmoeder).
- Bij testamenten van 5 maart 1982 hebben vader en stiefmoeder over hun nalatenschappen beschikt.
- Bij brief van 7 februari 1993 heeft vader - met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst - het volgende aan [appellant] te kennen gegeven:
ik aan [stiefmoeder] [stiefmoeder] legateer:
alle tot mijn nalatenschap behorende inboedel, goederen en auto.
het vruchtgebruik van het huis.
ik erfgenaam ben van [stiefmoeder] , terwijl bij mijn vooroverlijden [broer van appellant] [broer van [appellant] ] en jij van haar erven;
- Vader heeft vervolgens bij testament van 21 april 1993 laatstelijk over zijn nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft vader het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap aan stiefmoeder gelegateerd en stiefmoeder, [appellant] en de broer van [appellant] (laatstgenoemde voor zijn legitieme portie) tot zijn erfgenamen benoemd.
- Op 7 juli 1993 is vader met stiefmoeder in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
- Op [datum overlijden vader] 1993 is vader overleden en heeft hij als erfgenamen achtergelaten:
- Op 25 februari 2013 is het rijbewijs van stiefmoeder ingenomen.
- Bij beschikkingen van 19 november 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan stiefmoeder en over haar een mentorschap ingesteld.
- Bij brief van 25 maart 2015 heeft [appellant] bij de Kamer voor het Notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna te noemen: de Kamer) een klacht ingediend tegen notaris [notaris 2] . Deze klacht heeft betrekking op de handelwijze van notaris [notaris 2] in 2012 rond de wijziging van de uiterste wilsbeschikking van stiefmoeder. [appellant] stelt zich op het standpunt dat notaris [notaris 2] onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de vraag of stiefmoeder, die volgens [appellant] destijds al aan de ziekte van Alzheimer leed, in 2012 wilsbekwaam was om haar testament te wijzigen en of zij daarbij in vrijheid heeft gehandeld. Bij beslissing van 5 juni 2015 heeft de voorzitter van de Kamer geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Bij brief van 17 juni 2015 heeft [appellant] verzet gedaan tegen deze beslissing. Dit verzet is gegrond verklaard bij beslissing van de Kamer van 21 september 2015 met de bepaling dat de zaak in verdere behandeling zal worden genomen. Bij beslissing van 30 mei 2016 heeft de Kamer de klacht van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] is van deze beslissing in hoger beroep gegaan. Bij beslissing van 3 januari 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam onder meer overwogen:
7.5. Het hof kan zich ten gevolge van het feit dat de notaris zich beroept op zijn geheimhoudingsplicht geen oordeel vormen over de gang van zaken die geleid heeft tot het opstellen en het passeren van het testament van de stiefmoeder en de wijze waarop hij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder. Het hof zal de notaris in de gelegenheid stellen alsnog met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen zo gedetailleerd als mogelijk te beschrijven hoe het onderhavige testament tot stand is gekomen en hoe hij de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder heeft beoordeeld.”