Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de verkrijgingsprijs van aandelen van belanghebbende, die eerder naar België was geëmigreerd. De Inspecteur had op 2 december 2015 een beschikking gegeven waarin de verkrijgingsprijs van de aandelen was vastgesteld op € 18.600. Belanghebbende had verzocht om de verkrijgingsprijs vast te stellen op € 547.178, gebaseerd op de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het moment van de beschikking. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bij het vaststellen van de verkrijgingsprijs geen rekening hoefde te houden met de toekomstige en onzekere gebeurtenis dat belanghebbende in Nederland zou gaan wonen. De waarde in het economische verkeer van de aandelen op een onbekend toekomstig moment kon niet worden bepaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. Het Hof concludeerde dat belanghebbende na zijn remigratie een nieuw verzoek om vaststelling van de verkrijgingsprijs kon indienen.