ECLI:NL:GHSHE:2018:1397
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen met betrekking tot advocaatkosten van de DGA
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende, een BV, in verband met de aftrekbaarheid van voorbelasting op advocaatkosten. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen over de jaren 2010 tot en met 2014, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een boekenonderzoek had ingesteld. De inspecteur concludeerde dat een deel van de voorbelasting niet in aftrek mocht worden gebracht, omdat deze kosten ook betrekking hadden op procedures van de directeur-grootaandeelhouder (DGA) van belanghebbende. De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de kostenvergoeding in bezwaar, maar de overige beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de inspecteur incidenteel hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 9 februari 2018 werd het standpunt van belanghebbende verdedigd door haar gemachtigde, die stelde dat de advocaatkosten uitsluitend betrekking hadden op de onderneming en niet op de DGA. De inspecteur betwistte dit en voerde aan dat de kosten voor de DGA ook relevant waren voor de belastingheffing van de BV. Het Hof oordeelde dat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband was tussen de advocaatkosten en de economische activiteit van belanghebbende, zoals vereist door de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU. Het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de Rechtbank dat een percentage van de advocaatkosten niet in aftrek kon worden gebracht.
Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het incidenteel hoger beroep van de inspecteur gegrond. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur werd ongegrond verklaard. De kosten van de procedure werden niet vergoed, en het Hof oordeelde dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden.