ECLI:NL:GHSHE:2018:1395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
15/01248
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door de gemeente Valkenswaard

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de gemeente Valkenswaard. De belanghebbende had op 29 januari 2015 geparkeerd in een gebied waar parkeerbelasting verschuldigd was en had hiervoor een dagkaart aangeschaft. De tekst op de dagkaart bevatte een regel die stelde dat wijzigingen of doorhalingen de kaart ongeldig maken. De Heffingsambtenaar stelde dat de belanghebbende niet aan deze regel had voldaan, omdat zij een cijfer op de dagkaart had overschreven. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende, zonder misbruik van de dagkaart, de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan. Het Hof achtte het aannemelijk dat de overschrijving een vergissing was en dat de belanghebbende de dagkaart correct had gebruikt. Daarom werd de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag, en gelastte de gemeente Valkenswaard om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01248
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2015, nummer SHE 15/1092, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 januari 2015 en onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
Na daartegen gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Op 10 februari 2017 is het hoger beroep ter zitting behandeld door een enkelvoudige belastingkamer van het Hof. Aldaar is toen de Heffingsambtenaar in persoon verschenen en gehoord. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar het bewijs van publicatie van de Verordening parkeerbelastingen 2015 (hierna: de Verordening) overgelegd.
1.6.
Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van hetgeen ter zitting van het Hof is voorgevallen is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.8.
Bij brief van 21 februari 2017 heeft het Hof het onderzoek heropend. Het Hof heeft daarbij nadere vragen gesteld aan de Heffingsambtenaar.
1.9.
De Heffingsambtenaar heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 2017. Deze brief (inclusief bijlagen) is in afschrift aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft bij brief van 24 maart 2017 gereageerd. Deze reactie is in afschrift aan de Heffingsambtenaar gestuurd.
1.10.
De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend, gedateerd 27 maart 2017, dat eveneens in afschrift aan belanghebbende is verstrekt.
1.11.
Bij brief van 28 juni 2017 heeft het Hof, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:10, tweede lid, van de Awb, aan partijen meegedeeld dat de onderhavige procedure naar een meervoudige belastingkamer van het Hof wordt verwezen. Het Hof heeft in dat kader aan partijen gevraagd of zij behoefte hebben aan een nadere behandeling van de procedure ter zitting.
1.12.
Beide partijen hebben vervolgens toestemming verleend voor afdoening van de procedure zonder nadere zitting.
1.13.
Het Hof heeft partijen bij brief van 18 januari 2018 geïnformeerd over het sluiten van het onderzoek en heeft een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Aan belanghebbende is op 29 januari 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter zake van het, op die dag, parkeren van een voertuig met kenteken [kenteken] , op een parkeerplaats aan de Oranje Nassaustraat (centrumgebied) te Valkenswaard .
2.2.
Op de tot de gedingstukken behorende kopie van het biljet van de naheffingsaanslag staat de opmerking dat geen geldig parkeerticket was aangebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft een “Dagkaart parkeren centrumgebied” gekocht bij het nabij gelegen verzorgingshuis. Zij heeft deze dagkaart in kopie overgelegd. Op deze dagkaart zijn de datum, het kenteken van haar voertuig en de locatie (verzorgingshuis “De Bogen”, gelegen aan de Oranje Nassaustraat) ingevuld. Onder het eerste cijfer van de datum is een overschreven teken te zien. Op de dagkaart is vermeld dat wijzigingen of doorhalingen de kaart ongeldig maken.
2.4.
Tot de stukken behoort een e-mail van belanghebbende aan haar gemachtigde. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
“ Ik heb via het tehuis waar mijn moeder woont (de Bogen) een parkeerbonnetje gekocht en dat ingevuld. Ik was per ongeluk met het kenteken begonnen (6) maar op tijd gezien dat er de datum moest komen, dus maar duidelijk een 2 van gemaakt.”
2.5.
De gemeentelijk opsporingsambtenaar van de Gemeente Valkenswaard maakte op 5 februari 2015 een aanvullend proces-verbaal op met de volgende tekst:
“Op donderdag 29 januari 2015, omstreeks 14.47 uur, schreef ik verbalisant [A] , een fiscale naheffingsaanslag uit voor het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] (…) op de Oranje Nassaustraat in de Gemeente Valkenswaard . Ik, verbalisant [A] , zag dat een bezoekersdagkaart centrum voorzien van het nummer 193811 achter de voorruit lag. Ik verbalisant [A] zag dat er een doorhaling was toegebracht aan de bezoekersdagkaart centrum voorzien van het nummer 193811. Ik verbalisant [A] zag namelijk dat bij de datum in het eerste vakje een 2 stond met daar onder vermoedelijk het getal 0. (…)”.
2.6.
Niet in geschil is dat de Oranje Nassaustraat te Valkenswaard een parkeerplaats is waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Heffingsambtenaar bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zitting van de enkelvoudige kamer van het Hof opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van haar hoger beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
In artikel 225 van de Gemeentewet is aan de gemeente de bevoegdheid gegeven in het kader van de parkeerregulering twee belastingen te heffen, te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening te bepalen plaats, tijdstip en wijze en een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Gelet op dit artikel en gelet op de Parkeerverordening Valkenswaard 2007 heeft de gemeenteraad van Valkenswaard op 6 november 2014 de Verordening vastgesteld.
4.2.
Op grond van artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan parkeerbelasting worden nageheven bij wege van een naheffingsaanslag, indien de belasting niet is betaald. De naheffingsaanslag kan niet worden opgelegd, indien niet is voldaan aan de aangifteverplichting, maar de verschuldigde belasting wel is voldaan.
De naheffing geschiedt bij wege van naheffingsaanslag, die wordt opgelegd aan degene, die de belasting had behoren te betalen (lid 2).
4.3.
In artikel 1, letter i, van de Verordening is neergelegd wat onder vergunning moet worden verstaan. In artikel 1, letter k, van de Verordening is neergelegd wat onder een dagvergunning voor bezoekers van bewoners dient te worden verstaan. In de Tarieventabel behorend bij de Verordening wordt naast de dagvergunning voor bezoekers van bewoners, onder ‘overige vergunningen’ ook Dagkaarten charitatieve instellingen genoemd. In artikel 2, letter b, van de Verordening is bepaald dat een belasting wordt geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening staat aangegeven. Artikel 12 van de Verordening vermeldt dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.
4.4.
Voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag, acht het Hof van belang het belastbare feit te duiden, alsmede de vraag te beantwoorden wie de daaruit verschuldigde belasting moet voldoen. De dagkaart van belanghebbende dient, volgens het Hof, te worden aangemerkt als een vergunning: hetzij als een vergunning als bedoeld in artikel 1, letter i van de Verordening, hetzij als een dagvergunning, als bedoeld in artikel 1, letter k, van de Verordening. Het belastbare feit is in beide gevallen, naar het oordeel van het Hof, weergegeven in artikel 2, letter b, van de Verordening, namelijk het parkeren van een motorvoertuig op de in de vergunning aangegeven plaats en wijze. Niet in geschil is voor dat geval dat belanghebbende is aan te wijzen als de feitelijke parkeerder van een motorvoertuig op zo’n plaats en dat daarmee het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
4.5.
De Heffingsambtenaar heeft erop gewezen dat in artikel 3, lid 4 van de Verordening als belastingplichtige wordt aangewezen degene die de vergunning heeft aangevraagd. Volgens de Heffingsambtenaar moet het verzorgingshuis, dat blanco dagkaarten aankoopt bij de gemeente en de dagkaarten (winstvrij) doorverkoopt aan de parkeerders, als aanvrager van de vergunning worden aangemerkt en is de vergunning derhalve aan het verzorgingshuis verleend.
4.6.
Het voorgaande laat, naar het oordeel van het Hof, onverlet dat degene die feitelijk op de Oranje Nassaustraat te Valkenswaard parkeert en bij het verzorgingshuis De Bogen voor dit parkeren een dagkaart verkrijgt, deze op de dag van gebruik dateert en invult, met de aldus verkregen vergunning de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan.
4.7.
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat het wijzigen (overschrijven) van het eerste getal van de datum op de dagkaart leidt tot de ongeldigheid van deze dagkaart. Hij heeft daartoe gewezen op de op de dagkaart vermelde tekst dat wijzigingen of doorhalingen de kaart ongeldig maken.
4.8.
Belanghebbende heeft bestreden dat zij niet aan deze op de kaart vermelde nadere regel heeft voldaan. Volgens belanghebbende is sprake van een verschrijving, zij wilde op de plaats van de datum haar kenteken invullen en vermeldde daarom een 6, die zij later met een 2 heeft overschreven.
4.9.
Het Hof interpreteert de tekst op de dagkaart ‘Wijzigingen c.q. doorhalingen maken deze kaart ongeldig’ als een nadere regel met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen, als bedoeld in artikel 12 van de Verordening en gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de op de kaart in deze regel geformuleerde voorwaarde verbindend is. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende als opgenomen in 2.4. en overweegt overigens als volgt. Aan de hand van de kopie van het kaartje dat in bezwaar is overgelegd acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende abusievelijk het cijfer 6 (als eerste cijfer van haar kenteken) heeft ingevuld op de dagkaart en dit cijfer daarna heeft overschreven met een 2. Het vermoeden van de gemeentelijk opsporingsambtenaar dat het getal 0 is overschreven, berust naar het oordeel van het Hof op een onjuiste interpretatie van de verschrijving.
4.10.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende, naar de letter van genoemde nadere regel, niet aan deze regel heeft voldaan. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar echter verklaard dat in gevallen waarin een wijziging is aangebracht op de dagkaart, de opsporingsambtenaar bij twijfel geen naheffingsaanslag oplegt aan de parkeerder. Dit betekent dat overtreding van de op de dagkaart aangebrachte nadere regel dat “niet gewijzigd of doorgehaald mag worden”, pas gevolgen heeft als de opsporingsambtenaar binnen de grenzen der redelijkheid inschat dat sprake is van misbruik van de dagkaart (dat wil zeggen het gebruiken van één dagkaart voor meerdere dagen). Het Hof begrijpt hieruit dat de onderhavige regel aldus is bedoeld dat eerst na de door de opsporingsambtenaar toegepaste redelijkheidstoets een vastgestelde schending van de regel leidt tot naheffing van parkeerbelasting. Nu het Hof, gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende, aannemelijk acht dat zij zich bij het invullen van de dagkaart heeft verschreven, is het Hof van oordeel dat hier geen sprake is van misbruik van de dagkaart. Voor dat geval geldt dat doel en strekking van de nadere regel op de dagkaart worden miskend, indien wordt vastgehouden aan de letterlijke tekst van de nadere regel, met als gevolg dat de dagkaart ongeldig wordt verklaard, terwijl aannemelijk is dat belanghebbende, zonder misbruik van de dagkaart, de door haar verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan.
4.11.
Het Hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
Slotsom
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Gelet op het feit dat het hoger beroep gegrond is, is het Hof van oordeel dat er redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.15.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 249 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) voor de bezwaarfase is € 249, op 1 (punt) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 501 voor de beroepsfase en op 1 (punt) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 501 voor de hoger beroepsfase.
4.16.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar,
  • vernietigt de naheffingsaanslag,
  • gelast dat de gemeente Valkenswaard aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168 vergoedt,
  • veroordeelt de gemeente Valkenswaard in de kosten van bezwaar en in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.251.
Aldus gedaan op 30 maart 2018 door M. Harthoorn, voorzitter, P.C. van der Vegt en J.W.J. Huige, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.